Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5278

Datum uitspraak2004-03-03
Datum gepubliceerd2004-03-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307659/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk cor itt 11, heeft verweerder het verzoek van verzoeker om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen overtredingen van de Hinderwetvergunning die op 16 februari 1982 aan “Schutterij St. Cornelius” te Weert is verleend ten behoeve van een schietinrichting voor Oud-Limburgs schieten op het perceel Ittervoorterweg 70h te Weert, afgewezen.


Uitspraak

200307659/2. Datum uitspraak: 3 maart 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Weert, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk cor itt 11, heeft verweerder het verzoek van verzoeker om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen overtredingen van de Hinderwetvergunning die op 16 februari 1982 aan “Schutterij St. Cornelius” te Weert is verleend ten behoeve van een schietinrichting voor Oud-Limburgs schieten op het perceel Ittervoorterweg 70h te Weert, afgewezen. Bij besluit van 14 oktober 2003, kenmerk cor iit 11, verzonden op 11 november 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 november 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, beroep ingesteld. Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door L. Stals, gemachtigde, daar gehoord. Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Verzoeker betoogt dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen afzien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. In dit verband voert hij onder meer aan dat voorschrift 1 van de vergunning van 16 februari 1982 niet wordt nageleefd. In dit voorschrift is, voorzover hier van belang, bepaald dat er niet mag worden geschoten, indien zich iemand in de op de bijbehorende tekening aangegeven onveilige zone bevindt. Verzoeker betoogt dat zijn tuin, die grenst aan de inrichting, is gelegen in de onveilige zone rond de inrichting. Tijdens het schieten ontstaan zijns inziens onveilige situaties voor personen die zich in de tuin bevinden door neervallende kogels en houtsplinters en kan hij zich als gevolg hiervan niet in zijn tuin begeven. 2.3. Verweerder betoogt dat in feite geen sprake is van (gevaar voor) onveilige situaties. In dit verband voert hij aan dat de schutterij de onveilige zone voor de aanvang van trainingen en schietwedstrijden controleert op de aanwezigheid van personen. Verder betoogt hij dat overeenkomstig voorschrift 1 het schieten onmiddellijk wordt gestaakt indien zich iemand in de onveilige zone zou bevinden en dat dit ook geldt voor de tuin van verzoeker. 2.4. Ter zitting is gebleken dat vanaf het terrein van de inrichting en vanaf de openbare weg bepaalde plekken in de onveilige zone, waaronder (een gedeelte van) de tuin van verzoeker, zonder nadere maatregelen niet volledig zichtbaar zijn, zodat niet te allen tijde voor schutters voldoende duidelijk is dat zich iemand in de onveilige zone bevindt of deze betreedt. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom desalniettemin bij het schieten geen onveilige situaties kunnen ontstaan. Vergunninghoudster heeft immers de toegankelijkheid van het aan verzoeker toebehorende gedeelte van de onveilige zone niet in haar macht. Het voorgaande leidt de Voorzitter tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering. De Voorzitter ziet in het voorgaande aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. De door verzoeker verzochte voorziening, strekkende tot het volledig stilleggen van alle schietactiviteiten vanwege veiligheidsrisico’s, acht de Voorzitter te verstrekkend. Hij neemt daarbij in aanmerking dat van de zijde van verzoeker geen bereidheid is gebleken tot het maken van afspraken met vergunninghoudster en verweerder die daartoe voorstellen hadden gedaan. 2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 14 oktober 2003, kenmerk cor iit 11; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 52,28; het bedrag dient door de gemeente Weert te worden betaald aan verzoeker; III. gelast dat de gemeente Weert aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Heijerman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004 255-361.