Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5284

Datum uitspraak2004-03-01
Datum gepubliceerd2004-03-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307961/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 20 februari 2003 heeft de stadsdeelraad Amsterdam-Centrum het bestemmingsplan “Haarlemmerbuurt” vastgesteld.


Uitspraak

200307961/2. Datum uitspraak: 1 maart 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: 1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [verzoekers sub 2] (zich noemende “Werkgroep Bestemmingsplan Haarlemmerbuurt”), wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 februari 2003 heeft de stadsdeelraad Amsterdam-Centrum het bestemmingsplan “Haarlemmerbuurt” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 september 2003, kenmerk 2003-10467, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 26 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, en verzoekers sub 2 bij brief van 26 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 26 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 februari 2003, waar verzoeker sub 1, in persoon, bijgestaan door mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam, verzoekers sub 2, bij monde van [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. C.G. van Rijk en I.M. Klarenbeek, ambtenaren bij het stadsdeel, en [partij], vertegenwoordigd door mr. H. Doorhof, advocaat te Amsterdam. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plangebied omvat de Haarlemmerbuurt met uitzondering van het Haarlemmerplein en ligt in het noord-westen van de binnenstad. Met het bestemmingsplan wordt beoogd, met behoud van cultuurhistorische waarden, een kader te scheppen voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het bestemmingsplan ten onrechte is goedgekeurd en verzoeken schorsing van het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op het perceel Brouwersgracht 180. Hun bezwaren betreffen allereerst de goot- en bouwhoogte. Zij stellen zich op het standpunt dat deze overeenkomstig de bestaande situatie had moeten worden vastgesteld, omdat de op het perceel aanwezige bebouwing deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht en is gewaardeerd als een zogenoemd orde 2-pand. De in het plan voorziene goot- en bouwhoogte leidt volgens verzoekers tot aantasting van het beschermde stadsgezicht. Verzoekers sub 2 hebben daarnaast bezwaren aangevoerd tegen de op dit perceel toegestane bouwdiepte. 2.4. De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken vast dat het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht overeenkomstig artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Voorts is het perceel Brouwersgracht 180 op de bij het bestemmingsplan behorende Waarderingskaart aangeduid als “orde 2”. Voorzover verzoekers hebben aangevoerd dat de in het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden voor het in geding zijnde perceel sloop van de huidige bebouwing tot gevolg kunnen hebben, hetgeen naar hun mening in strijd is met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht, overweegt de Voorzitter dat uit de Monumentenwet en de geschiedenis van haar totstandkoming niet moet worden afgeleid dat met de bescherming wordt beoogd stads- en dorpsgezichten te “bevriezen” in de toestand waarin zij zich bevinden. Bovendien is het ingevolge deze wet niet zonder meer verboden een monument of een bouwwerk binnen een beschermd stadsgezicht te slopen; hiervoor kan een vergunning worden verleend. 2.5. Op de plankaart is voor het perceel Brouwersgracht 180 een maximale goothoogte weergegeven van 16 meter en een maximale bouwhoogte van 18,5 meter. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bedraagt de goothoogte van de bestaande bebouwing op het perceel Brouwersgracht 180 ongeveer 10 meter en de bouwhoogte ongeveer 12 meter. Ten aanzien van gebouwen die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “orde 2” staat het plan ingevolge artikel 3, derde lid, onder i en j, van de planvoorschriften bij recht een goot- en bouwhoogte toe die overeenstemt met de bestaande goot- en bouwhoogte. Bij vrijstelling maakt het plan ingevolge artikel 3, vierde lid, onder f, voor deze gebouwen een verhoging mogelijk tot maximaal de op de plankaart weergegeven goot- en bouwhoogte. Toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid mag ingevolge artikel 8 (Algemene beschrijving in hoofdlijnen), eerste lid, niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsbeeld in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Voorts worden ingevolge artikel 8, tweede lid, onder c, vrijstellingen als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder f, alleen verleend voorzover het straatbeeld dit toelaat. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is bij het bepalen van de op de plankaart weergegeven maximum goot- en bouwhoogte aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de bestaande bebouwing op de naastliggende percelen Brouwersgracht 166 t/m 178. Dit uitgangspunt komt de Voorzitter voorshands niet onredelijk voor. Voorts maakt het plan bouwen tot de op de plankaart weergegeven goot- en bouwhoogte slechts bij vrijstelling mogelijk. De Voorzitter is van oordeel dat de in het plan opgenomen vrijstellingsregeling voldoende waarborgen biedt om een onevenredige aantasting van het karakteristieke stadsbeeld te voorkomen. Aan het door verzoeker De Vries naar voren gebrachte argument dat de toegestane bouwhoogte leidt tot zichthinder behoefde verweerder geen belangrijk gewicht toe te kennen, nu het hier blijkens het verhandelde ter zitting het uitzicht vanuit een dakraam aan de zijkant van zijn woning betreft. 2.6. De toegestane bouwdiepte voor het perceel Brouwersgracht 180 bedraagt blijkens de plankaart ongeveer 28,50 meter. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is bij het bepalen van de bouwdiepte aangesloten bij de bouwdiepte van de bestaande bebouwing op de naastgelegen percelen Brouwersgracht 182 en verder. De Voorzitter komt dit uitgangspunt voorshands niet onredelijk voor. Voorts is de Voorzitter er niet van overtuigd dat het plan op dit punt een ernstige verslechtering van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich brengt. 2.7. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Prins Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2004 363