Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5305

Datum uitspraak2004-03-10
Datum gepubliceerd2004-03-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersHA RK 04-53
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Verzoekers stellen dat mr. Koppen blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid en voeren daartoe het volgende aan. In de procedure die mr. Koppen heeft gevolgd ten aanzien van het verzoek van Van Nieuwenhoven om niet als getuige te hoeven verschijnen is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Daarnaast heeft mr. Koppen door af te zien van het horen van Van Nieuwenhoven op haar verzoek blijk gegeven van partijdigheid. Ook is mr. Koppen medewerker geweest van de PvdA-Tweede-Kamerfractie, wat aan zijn onbevangenheid verder afbreuk kan hebben gedaan, aldus [verzoekers]. [verzoekers]. stellen verder dat de Staat geen partij is in deze wrakingsprocedure en dat aan hetgeen mr. Houtzagers ter zitting aanvoert geheel voorbij gegaan dient te worden. (...)


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingsnummer: 01/2004 Rekestnummmer: HA RK 04-53 Datum beschikking: 10 maart 2004 BESCHIKKING op het mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], Republiek Servië, en 15 anderen, verzoekers, procureur: mr. A.B.B. Beelaard advocaat: mr. N.M.P. Steijnen tegen mr. P.A. Koppen, rechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 In de zaak van [verzoekers]. tegen de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) is een voorlopig getuigenverhoor gelast. Dat verhoor is bij beschikking van 24 oktober 2003 bepaald op 26 januari 2004. Mr. Koppen was rechter-commissaris in dat verhoor. 1.2 Voor dat verhoor is onder meer mevrouw J. van Nieuwenhoven (hierna: Van Nieuwenhoven) als getuige opgeroepen. Mr. Houtzagers heeft mr. Koppen namens Van Nieuwenhoven verzocht om te bepalen dat Van Nieuwenhoven niet als getuige hoeft te verschijnen in het onder 1.1 bedoelde voorlopig getuigenverhoor. 1.3 Op 23 december 2003 zond mr. Koppen een e-mail aan mrs. Steijnen en Houtzagers. Daarin heeft mr. Koppen -kort gezegd- aangegeven dat indien Van Nieuwenhoven niet ter zitting verschijnt en Steijnen, na het horen van de andere getuigen, persisteert bij het horen van deze getuige, beide partijen de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt over haar verschijningsplicht mondeling nader toe te lichten, waarna hij vonnis zal wijzen. 1.4 Van Nieuwenhoven is niet ter zitting van 26 januari 2004 verschenen. Ter zitting heeft mr. Koppen het hiervoor onder 1.2 weergegeven verzoek mondeling behandeld; daarbij heeft mr. Houtzagers het verzoek nader toegelicht, waarna mr. Steijnen de rechtbank heeft verzocht de beslissing op te schorten tot Van Nieuwenhoven daarover zou zijn gehoord. Vervolgens heeft mr. Koppen aangegeven dat als hij, gehoord mr. Steijnen, de beslissing in het incident zou willen aanhouden, aan dit verzoek gevolg zou worden gegeven. 1.5 Daarop heeft mr. Steijnen namens verzoekers mondeling een verzoek tot wraking van mr. Koppen gedaan. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek Op 1 maart 2004 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekers is mr. Steijnen verschenen. Het wrakingsverzoek is door hem aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota toegelicht. Mr. Koppen is eveneens ter zitting verschenen. Als belanghebbende is de Staat der Nederlanden (ministeries van Algemene zaken, Buitenlandse zaken en Defensie) opgeroepen, namens wie de landsadvocaat, mr. G.J.H. Houtzagers, is verschenen. 3. Het standpunt van verzoekers Verzoekers stellen dat mr. Koppen blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid en voeren daartoe het volgende aan. In de procedure die mr. Koppen heeft gevolgd ten aanzien van het verzoek van Van Nieuwenhoven om niet als getuige te hoeven verschijnen is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Daarnaast heeft mr. Koppen door af te zien van het horen van Van Nieuwenhoven op haar verzoek blijk gegeven van partijdigheid. Ook is mr. Koppen medewerker geweest van de PvdA-Tweede-Kamerfractie, wat aan zijn onbevangenheid verder afbreuk kan hebben gedaan, aldus [verzoekers]. [verzoekers]. stellen verder dat de Staat geen partij is in deze wrakingsprocedure en dat aan hetgeen mr. Houtzagers ter zitting aanvoert geheel voorbij gegaan dient te worden. 4. Het standpunt van mr. Koppen Mr. Koppen heeft de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Ter zitting geeft mr. Koppen aan geen van verzoekers te kennen en dat geen sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid zoals door verzoekers aangevoerd. 5 Beoordeling 5.1 Het bezwaar van verzoekers tegen de aanwezigheid van de Staat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling wordt verworpen. De wrakingskamer overweegt in dit verband dat het, overeenkomstig de aanbeveling inzake de afhandeling van wrakingsverzoeken van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, geraden is om de wederpartij in de hoofdzaak, hoewel geen partij in de wrakingsprocedure, in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn en zijn visie te geven. De wederpartij in de hoofdzaak heeft er immers belang bij dat in het wrakingsincident niet over de hoofdzaak wordt gesproken zonder dat hij daarbij aanwezig is en zich er over kan uitlaten. Ook de snelheid en het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak zijn belangen die de wederpartij raken en vormen daarmee eveneens een grond om deze te horen. 5.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.3 In HR 19 september 2003, RvdW 2003/149 heeft de Hoge Raad -zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang- geoordeeld dat wanneer de getuige tevoren schriftelijk de grond(en) aangeeft waarom hij meent dat een verklaring van hem niet verlangd kan worden en de oproepende partij zich niet met die grond(en) kan verenigen, de getuige in beginsel alsnog moet verschijnen voordat de rechter een beslissing over de weigeringsgrond(en) neemt. Alleen indien de partij die volhardt bij de oproeping van de getuige geen enkel in rechte te respecteren belang bij de verschijning van de getuige heeft aangevoerd, zal de getuige met een beroep daarop schriftelijk aan de rechter mogen vragen dat hij te dier zake eerst een, voor beroep vatbare, beslissing geeft. 5.4 De wrakingsgrond komt er op neer dat mr. Koppen de procedure beschreven in dit arrest niet heeft gevolgd. Dat is echter een grond die de inhoud van die procedurebeslissing raakt, maar niet zonder meer de vooringenomendheid van de rechter met zich meebrengt. Het middel van wraking kan niet worden benut om een al dan niet onjuiste procedurebeslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover kan, indien deze procedure leidt tot een verzoekers onwelgevallige beslissing, in hoger beroep worden geklaagd. De omstandigheid dat mr. Koppen in de e-mail van 23 december 2003 heeft aangegeven beide partijen te willen horen en dat ter zitting van 26 januari 2004 ook heeft gedaan, duidt daarnaast niet op de gestelde vooringenomenheid, maar veeleer op de bedoeling het beginsel van hoor en wederhoor juist wel toe te passen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer de kennelijk bij verzoekers bestaande vrees dat bij mr. Koppen geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid objectief niet gerechtvaardigd. Het feit dat mr. Koppen blijkens de overgelegde stukken van 1978 tot 1979 medewerker is geweest van de PvdA-Tweede-Kamerfractie maakt dit niet anders. 5.5 Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen. 6. Beslissing De rechtbank: - wijst het verzoek tot wraking af; - bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; - beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Rechtsvordering wordt toegezonden aan: * verzoekers; * mr P.A. Koppen; * de Staat der Nederlanden (ministeries van Algemene zaken, Buitenlandse zaken en Defensie). Deze beschikking is op 10 maart 2004 gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, C.C. Dedel-van Walbeek en E.C. van Veen in tegenwoordigheid van mr. G.H.M. Smelt als griffier.