Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5520

Datum uitspraak2004-01-23
Datum gepubliceerd2004-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers03 / 317 BELEI AQ1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft op 1 september 2002 bij verweerster een aanvraag om subsidie ingediend op basis van de Regeling voor financiële ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen voor het project Archief en Informatiesysteem dat voorziet in een on-line archief waar duizenden kunstenaars gratis, levenslang hun werk kunnen archiveren en etaleren. Is Mondriaan-stichting een bestuursorgaan?


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 03/317 BELEI AQ1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: Stichting Kunst en Industrie, statutair zetelend te Enschede, eiseres, gemachtigde: mr. M.D. Ubbink, advocaat te Enschede, en Mondriaan Stichting, statutair zetelend te Amsterdam, verweerster. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 7 maart 2003. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiseres heeft op 1 september 2002 bij verweerster een aanvraag om subsidie ingediend op basis van de Regeling voor financiële ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen voor het project Archief en Informatiesysteem dat voorziet in een on-line archief waar duizenden kunstenaars gratis, levenslang hun werk kunnen archiveren en etaleren. Verweerster heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan een deskundige adviescommissie. De adviescommissie heeft verweerder op 25 september 2002 geadviseerd om de aanvraag af te wijzen. Bij besluit van 18 november 2002 heeft verweerster de aanvraag afgewezen. Bij brief van 7 december 2002 heeft eiseres een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Eiseres heeft op 22 januari 2003 haar bezwaren tijdens een hoorzitting nader toegelicht. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft verweerster op 6 maart 2003 nader advies gevraagd van D. van Dijk, lid van de adviescommissie. Bij besluit van 7 maart 2003 heeft verweerster de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 18 november 2002 gehandhaafd. Blijkens het op 4 april 2003 ingediende beroepschrift kan eiseres zich niet met dit besluit verenigen. De gronden van beroep zijn bij brief van 29 april 2003 aangevuld. Verweerster heeft op 1 juni 2003 een verweerschrift in het geding gebracht. Bij brief van 6 oktober 2003 is namens eiseres een reactie op het verweerschrift ingekomen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 6 januari 2004, waar namens eiseres J.G.W. Visser, directeur, en haar gemachtigde, voornoemd, zijn verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door haar directeur, mevrouw B.M. Luiten en mr. D.M. Stam, bureausecretaris. Verweerster heeft op 9 januari 2004 nog stukken met betrekking tot het onderhavige beroep overgelegd. De rechtbank heeft geen kennis van deze stukken genomen en ze teruggestuurd, omdat de behandeling van het beroep ter zitting van 6 januari 2004 is gesloten. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van 7 maart 2003, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond zijn verklaard en het besluit van 18 november 2002 is gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven. Bestuursorgaan en besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht De rechtbank heeft zich allereerst ambtshalve over de vraag gebogen of de Mondriaan Stichting is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb en dientengevolge het bestreden besluit als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Onder “bestuursorgaan” wordt ingevolge dit artikel verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (lid 1, onder b). De rechtbank stelt vast dat de Mondriaan Stichting geen rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb. Ter beoordeling staat derhalve of deze stichting is aan te merken als een persoon of college in de zin van artikel 1:1, eerste lid,, onder b van de Awb. Voor het antwoord op die vraag acht de rechtbank van belang of het besluit omtrent toekenning van financiële ondersteuning wordt genomen ter uitoefening van enig openbaar gezag, als bedoeld in die bepaling. Daartoe dient nader te worden bezien welke de rol is van de Mondriaan Stichting. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Op 16 april 1993 is de Wet op het specifiek cultuurbeleid in werking getreden. Uit de considerans van deze wet blijkt dat de wet tot stand is gekomen omdat het verstrekken van specifieke uitkeringen uit ’s Rijks kas ten behoeve van cultuuruitingen wettelijk diende te worden geregeld. Het werd wenselijk geacht om het cultuurbeleid van het Rijk eenmaal per vier jaar in een nota vast te leggen en het verstrekken van subsidies ten behoeve van cultuuruitingen een grondslag in de wet te geven. Voorts werd het wenselijk geacht om de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur te machtigen tot het oprichten van privaatrechtelijke rechtspersonen die de verbreding van cultuuruitingen bevorderen. Artikel 1, sub d, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid verstaat onder “fonds”: een privaatrechtelijke rechtspersoon die is opgericht op grond van de machtiging van artikel 9. Ingevolge artikel 2 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is de Minister belast met het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid. De Minister kan ingevolge artikel 4 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid ten behoeve van cultuuruitingen subsidies verstrekken. Artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid luidt als volgt: 1. Onze Minister wordt gemachtigd om namens de Staat tot oprichting of medeoprichting over te gaan van privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die tot doel hebben het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van een of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken. 2. Onze Minister gaat tot oprichting of medeoprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid niet eerder over dan een maand nadat van het voornemen daartoe, onder overlegging van de conceptstatuten, schriftelijk mededeling is gedaan aan beide Kamers van de Staten-Generaal. Het bestuur van een fonds verstrekt ingevolge artikel 11 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid subsidies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van die wet bij beschikking. De rechtbank stelt vast dat de Mondriaan Stichting blijkens artikel 1 c. van haar Algemeen Reglement een stichting is als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Algemeen Reglement kan de Mondriaan Stichting in deelreglementen nadere vereisten stellen ten aanzien van het verstrekken van financiële ondersteuning. Met de Regeling voor financiële ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen heeft verweerster hierin voorzien. Met deze regeling willen verweerster, het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, het Fonds voor de Podiumkunsten, het Nederlands Fonds voor de Film, het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties een gezamenlijk loket bieden voor aanvragen om ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen. De rechtbank stelt vast dat de in het Algemeen reglement en het Regeling voor financiële ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen vastgestelde criteria de concretisering vormen van het cultuurbeleid van de rijksoverheid. Dit beleid vindt zijn grondslag in de vrije bevoegdheid van de rijksoverheid om binnen de grens die de wet daaraan stelt middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid van de Mondriaan Stichting om bindende besluiten te nemen zijn grondslag vindt in een algemeen verbindend voorschrift, namelijk in de Wet op het specifiek cultuurbeleid, en deze stichting derhalve als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb dient te worden aangemerkt. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de uitvoering van het Algemeen Reglement en de Regeling voor financiële ondersteuning van nieuwe mediaprojecten op het gebied van de kunsten en het ontwerpen neerkomt op de uitoefening van een overheidstaak, namelijk het voeren van cultuurbeleid, die in het reglement en regeling nader is bepaald. Het besluit omtrent de afwijzing draagt derhalve het karakter van een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van de onderhavige kwestie overweegt de rechtbank voor het overige als volgt. Bevoegdheid directeur Eiseres betwist de bevoegdheid van de directeur van verweerster om namens verweerster het bestreden besluit te nemen, omdat een regeling van delegatie of mandaat van de beslissingsbevoegdheid in het Algemeen Reglement van eiseres ontbreekt. Na kennisneming van het door verweerster overgelegde mandaatbesluit en haar statuten heeft eiseres ter zitting aangegeven de beslissingsbevoegdheid van de directeur niet langer te bestrijden. Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de directeur bevoegd was om namens verweerster de primaire beslissing van 18 november 2002 te nemen. Bevoegdheid bureausecretaris Eiseres zet vervolgens vraagtekens bij de bevoegdheid van mr. D.M. Stam, bureausecretaris van verweerster, om op haar bezwaarschrift te beslissen. Met betrekking tot deze bevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. In het derde lid is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. In het onderhavige geval is het primaire besluit in mandaat genomen door de directeur van verweerster, mevrouw G. Luiten. De beslissing op bezwaar is in mandaat genomen door mr. D.M. Stam, bureausecretaris van verweerster. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet als vaststaand worden aangenomen dat de bureausecretaris organisatorisch ondergeschikt is aan de directeur. Hoewel deze situatie op zichzelf niet valt onder het verbod van artikel 10:3, derde lid van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een geval waarin de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaatverlening. Blijkens het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb strekt de in die wet geregelde bezwaarprocedure ertoe dat het besluit waartegen het bezwaar is gericht aan een heroverweging wordt onderworpen. Dat de wetgever met zoveel woorden heeft uitgesloten dat degene die dit besluit heeft genomen ook op het bezwaar beslist, is kennelijk vooral ingegeven door de opvatting dat in die situatie de heroverweging onvoldoende vrij en onbevangen kan plaatsvinden en de interne controlefunctie van de bezwaarprocedure onvoldoende tot haar recht komt. Hetzelfde moet naar het oordeel van de rechtbank gelden indien de heroverweging geschiedt door een ondergeschikte van degene die het besluit namens het bestuursorgaan heeft genomen. Reeds het enkele bestaan van een formele gezagsrelatie brengt hier een afhankelijkheid met zich die niet strookt met de strekking van de bezwaarprocedure, zoals die de wetgever kennelijk voor ogen heeft gestaan. Gelet op het vorenstaande had de bureausecretaris van de hem gemandateerde bevoegdheid in dit geval geen gebruik mogen maken. Hieraan doet niet af dat hij juist is aangewezen om op bezwaarschriften te beslissen en dat deze procedure al heel lang bestaat. Dat hij, zoals ter zitting werd betoogd, in de praktijk zelfstandig en zonder inmenging van hogerhand op bezwaarschriften beslist, kan, wat er verder van zij, evenmin tot een ander oordeel leiden, nu een in die zin gevestigde praktijk de formele gezagsrelatie met de directeur onverlet laat. De rechtbank concludeert dan ook dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen en derhalve niet in stand kan blijven. Aan een inhoudelijke beoordeling van de kwestie komt de rechtbank niet toe. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerster te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van de rechtskundig verleende bijstand ad EUR 644,-- en de reiskosten ad EUR 6,40. Beslist wordt derhalve als volgt. 4. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - veroordeelt verweerster in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 650,40, door verweerster te betalen aan eiseres; - verstaat dat verweerster aan eiseres het griffierecht ad EUR 232,--, vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag. Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2004 door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink, griffier. Afschrift verzonden op AW