Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5752

Datum uitspraak2004-03-17
Datum gepubliceerd2004-03-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305648/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 februari 2001, verzonden 21 februari 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: het college) aan appellante (hierna: de stichting) onder meer medegedeeld dat de bouwwerkzaamheden aan de veldschuur op het perceel, plaatselijk bekend Broekstraat 28 te Mierlo, (hierna: de veldschuur) als vergunningvrij moeten worden aangemerkt en dat het besluit van 21 november 2000, waarbij tot stillegging van deze werkzaamheden is gelast, is ingetrokken.


Uitspraak

200305648/1. Datum uitspraak: 17 maart 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Stichting Beschermd Dorpsgezicht Broek", gevestigd te Mierlo, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 juli 2003 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Mierlo. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 februari 2001, verzonden 21 februari 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: het college) aan appellante (hierna: de stichting) onder meer medegedeeld dat de bouwwerkzaamheden aan de veldschuur op het perceel, plaatselijk bekend Broekstraat 28 te Mierlo, (hierna: de veldschuur) als vergunningvrij moeten worden aangemerkt en dat het besluit van 21 november 2000, waarbij tot stillegging van deze werkzaamheden is gelast, is ingetrokken. Bij besluit van 11 september 2001, verzonden op 19 september 2001, heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 juli 2003, verzonden op 21 juli 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief van 20 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 10 december 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2004, waar de stichting, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Govers en J.H.W. van Santvoort, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij]. 2. Overwegingen 2.1. Naar aanleiding van een verzoek van de stichting om het treffen van handhavingsmaatregelen inzake diverse schuttingen op onder meer het perceel Broekstraat 28 te Mierlo (hierna: het perceel), heeft het college bouwwerkzaamheden aan de veldschuur geconstateerd en bij besluit van 21 november 2000 gelast deze stil te leggen. Het college heeft dit besluit voorts ingetrokken, hetgeen bij de bestreden beslissing op bezwaar is gehandhaafd. Niet in geschil is dat aan de veldschuur zonder vergunning bouwwerkzaamheden zijn verricht. Deze werkzaamheden betreffen het dichtmetselen van twee vakken in de open zijde van de veldschuur, ter vervanging van de afsluiting met houten planken. 2.2. In artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, zoals dat luidde tot 15 augustus 2002, is bepaald dat, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning is vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. 2.3. De stichting bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat met de werkzaamheden aan de veldschuur het niet-wederrechtelijk gebruik wordt gehandhaafd en deze derhalve als vergunningvrij als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet kunnen worden aangemerkt. 2.3.1. Niet in geschil is dat het gebruik van de veldschuur voor agrarische doeleinden in strijd is met de bestemming “Landelijke woonbebouwing” die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Broek 1990“ (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waar de veldschuur zich bevindt. In artikel 15.2 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, mag worden gehandhaafd en dat wijziging van het met het plan strijdig gebruik van de gronden en/of opstallen, is verboden tenzij door de wijziging de afwijking van het plan naar de aard niet wordt vergroot. Ter beoordeling van de vraag of het overgangsrecht van toepassing is geldt in dit geval als peildatum, blijkens artikel 15.2 van de planvoorschriften, het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Gelet hierop is, anders dan de stichting meent, de datum van de stillegging van de bouwwerkzaamheden aan de veldschuur in dit verband niet relevant. In artikel 29, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde van 1 juli 1989 tot en met 31 december 1993 in welke periode de raad van de gemeente Mierlo het bestemmingsplan aan het college van gedeputeerde staten (hierna: het college van gedeputeerde staten) van Noord-Brabant ter goedkeuring heeft aangeboden, is onder meer bepaald dat het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring onherroepelijk is ten aanzien van die gedeelten van een bestemmingsplan waartegen bij hen geen bezwaren zijn ingediend en waarop bij hen ingediende bezwaren niet mede betrekking hebben. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 15 november 1993 van de raad van de gemeente Mierlo zijn inzake het gedeelte dat ziet op het perceel geen bezwaren ingediend bij het college van gedeputeerde staten. Bij besluit van 2 mei 1994 heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, voorzover dat betrekking heeft op het perceel. Uit het vorenstaande volgt dat het bestemmingsplan voor het perceel op 2 mei 1994 onherroepelijk en derhalve van kracht is geworden, zodat de peildatum eveneens op dat moment is gelegen. 2.3.2. Niet in geschil is dat de veldschuur op de peildatum werd gebruikt voor de stalling van machines voor agrarisch gebruik van de omliggende gronden en dat dit ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar nog steeds het geval was. Dat dit gebruik van de veldschuur in de tussenliggende periode onderbroken is geweest is niet gebleken. Dat de veldschuur na de peildatum van eigenaar is gewisseld is in dit verband niet van belang nu dat geen verandering heeft gebracht in het feitelijk gebruik van de veldschuur, althans niet zodanig dat daardoor de afwijking van het plan naar de aard is vergroot. Immers is ter zitting bevestigd dat de veldschuur steeds is gebruikt voor de stalling van machines waarmee de omliggende gronden worden bewerkt. De enkele omstandigheid dat de veldschuur ten tijde van de peildatum werd gebruikt door iemand die zijn agrarisch bedrijf had beëindigd en ten tijde van het bestreden beslissing op bezwaar door de eigenaar van het naastgelegen agrarisch bedrijf, zonder dat daarvoor een milieuvergunning zou zijn verleend, heeft geen invloed op het feitelijk gebruik van de veldschuur en is dan ook niet relevant. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het gebruik van de veldschuur voor agrarische doeleinden ingevolge het van toepassing zijnde overgangsrecht is toegestaan. Het betoog van de stichting faalt derhalve. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college de werkzaamheden aan de veldschuur, nu daarmee het niet-wederrechtelijk gebruik wordt gehandhaafd, terecht heeft aangemerkt als vergunningvrij als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet. 2.4. Nu voor de werkzaamheden aan de schuur geen vergunning hoeft te worden verleend is aanhouding van een vergunning, als bedoeld in artikel 52 van de Woningwet, evenmin aan de orde. Het betoog van de stichting in dit verband, faalt derhalve. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Van Ettekoven w.g. Sluiter Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004 292.