Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5813

Datum uitspraak2004-03-12
Datum gepubliceerd2004-03-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1362/02 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen: a. Heeft de inspecteur de onderhavige voorlopige aanslag terecht verrekend met de definitieve aanslag, zodat de belanghebbende een bedrag van ƒ 12.749,-- dient terug te betalen? b. Heeft de inspecteur daarbij terecht een bedrag van ƒ 586,-- aan heffingsrente in rekening gebracht?


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 1362/02 12 maart 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen, vestiging Veendam (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie (: IB/PH) volksverzekeringen voor het jaar 2000. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag IB/PH opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.177,--. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 24 april 2002 de aanslag gehandhaafd. 1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 4 juni 2002 is ingekomen bij het gerechtshof. 1.4. De inspecteur heeft op 22 augustus 2002 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 januari 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende alsmede de inspecteur. 1.6. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 29 januari 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 5 februari 2004, aan partijen is verzonden. 1.7. Bij schrijven ingekomen op 17 februari 2004 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde griffierecht heeft de belanghebbende op 24 februari 2004 voldaan. 1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1. De belanghebbende heeft op 23 maart 2001 door middel van een zogenoemd T-biljet aangifte IB/PH gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.177,--. In dit inkomen is een aftrekpost rente van schulden begrepen van ƒ 1.014,16. 2.2. Bij het verwerken van de onder punt 2.1 bedoelde aangifte is door (een ambtenaar van de) belastingdienst een intoetsfout gemaakt. Als rente van schulden is in plaats van het door de belanghebbende aangegeven bedrag van ƒ 1.014,16, een bedrag van ƒ 101.416,-- ingetoetst. Als gevolg hiervan is het belastbare inkomen bij de op 14 april 2001 gedagtekende voorlopige aanslag vastgesteld op een bedrag van ƒ 56.255,-- negatief. Bij genoemde voorlopige aanslag is aan de belanghebbende een bedrag van ƒ 13.605,-- teruggegeven. Daarnaast is aan de belanghebbende een bedrag van ƒ 182,-- aan heffingsrente vergoed. Indien geen intoetsfout zou zijn gemaakt, zou aan de belanghebbende een bedrag van ƒ 856,-- (exclusief heffingsrente) zijn teruggegeven. De belanghebbende heeft de door haar ontvangen bedragen op een bank-/spaarrekening gezet. 2.3. Bij brief van 10 januari 2002 heeft de inspecteur de belanghebbende meegedeeld dat bij het verwerken van haar aangifte een toetsfout is gemaakt en dat het belastbare inkomen zal worden verhoogd met ƒ 100.402,--. Met dagtekening 25 januari 2002 is vervolgens aan de belanghebbende een (definitieve) aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van - conform belanghebbendes aangifte - van ƒ 44.177,--. De onder punt 2.2 bedoelde voorlopige aanslag is met deze definitieve aanslag verrekend en als gevolg hiervan dient de belanghebbende een bedrag van ƒ 12.749,-- (ƒ 13.605,-- minus ƒ 856,--) terug te betalen. Over dit bedrag is aan de belanghebbende een bedrag van ƒ 586,-- aan heffingsrente in rekening gebracht. 2.4. De inspecteur heeft bij wijze van compromis voorgesteld het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente ad ƒ 586,-- te verminderen met een bedrag van ƒ 416,--, indien de belanghebbende akkoord gaat met de opgelegde definitieve aanslag. Ter zitting heeft de belanghebbende desgevraagd aangegeven dat zij niet wenst in te gaan op dit voorstel van de inspecteur. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen: a. Heeft de inspecteur de onderhavige voorlopige aanslag terecht verrekend met de definitieve aanslag, zodat de belanghebbende een bedrag van ƒ 12.749,-- dient terug te betalen? b. Heeft de inspecteur daarbij terecht een bedrag van ƒ 586,-- aan heffingsrente in rekening gebracht? 3.2. De belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, terwijl het antwoord van de inspecteur op beide vragen bevestigend luidt. 3.3. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1. Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) worden voorlopige aanslagen verrekend met de (definitieve) aanslag. 4.2. Uit het onder punt 4.1 overwogene volgt naar het oordeel van het gerechtshof dat de inspecteur de onderhavige voorlopige aanslag terecht heeft verrekend met de definitieve aanslag. Dat bij het verwerken van de voorlopige aanslag door (een ambtenaar van de) belastingdienst een intoetsfout is gemaakt, maakt dit oordeel niet anders. Het gerechtshof merkt hierbij op dat de belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij erkent dat de voorlopige aanslag op een onjuist bedrag is vastgesteld en dat zij ten onrechte een te hoog bedrag heeft teruggekregen. Voorts merkt het gerechtshof op dat - naar het gerechtshof begrijpt - de hoogte van de definitieve aanslag tussen partijen niet in geschil is. 4.3. Ingevolge artikel 30h van de AWR wordt heffingsrente in rekening gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door belastingplichtige dan wel de Schatkist. Het in rekening brengen is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan belastingplichtige. 4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof volgt uit het onder punt 4.3 overwogene dat bij het opleggen van de onderhavige definitieve aanslag terecht heffingsrente over het positieve bedrag van de aanslag aan de belanghebbende in rekening heeft gebracht. De hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente heeft de belanghebbende niet bestreden. Opgemerkt zij dat de belanghebbende ter voorkoming van het in rekening brengen van heffingsrente de inspecteur tijdig had kunnen verzoeken om een (nadere) voorlopige aanslag - naar het juiste belastbare inkomen - vast te stellen. 4.5. In haar beroepschrift heeft de belanghebbende nog gesteld dat zij in de bezwaarfase graag van de mogelijkheid gebruik wenste te maken gehoord te worden. In de bestreden uitspraak staat evenwel vermeld dat met de belanghebbende een afspraak is gemaakt om op 26 maart 2002 van gedachten te wisselen, doch dat de belanghebbende op die dag niet is verschenen. Het gerechtshof gaat er dan ook vanuit dat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Aan hetgeen de belanghebbende hieromtrent heeft gesteld gaat het gerechtshof - wat er ook van zij - voorbij. 4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inspecteur het gelijk aan zijn zijde heeft. 5. De proceskosten: Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 12 maart 2004 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier. Op 17 maart 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.