Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5864

Datum uitspraak2004-03-17
Datum gepubliceerd2004-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers43196
Statusgepubliceerd


Indicatie

BV (eigendom van horecagigant) mocht niet verwachten dat verhaal van de belastingschuld op haar goederen (inventaris) achterwege zou blijven.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN BA1380.


Uitspraak

Zaaknummer: 43196 Vonnisdatum: 17 maart 2004 RECHTBANK ASSEN Vonnis van de eerste enkelvoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap PLASSANIA BEHEER B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Groningen, eisende partij, procureur mr. G.B. de Jong, -- tegen -- DE ONTVANGER VAN DE RIJKSBELASTINGDIENST/NOORD, gevestigd en kantoorhoudende te 7811 DA Emmen, Dalipassage 17, gedaagde partij, advocaat mr. R.L.S. Verjans, procureur mr. H.J. de Ruijter. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 10 december 2003 en naar het proces-verbaal van de comparitie van 18 februari 2004. GRONDEN VAN DE BESLISSING 1. De vaststaande feiten Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, op grond van artikel 149 van het Wetboek van Rechtsvordering het navolgende vast dat aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag wordt gelegd: a. [eigenaar] is eigenaar en exclusief bevoegd directeur van Plassania Beheer B.V. (eiseres). Met die vennootschap doet hij al vele jaren zaken in het horecabedrijf. b. Eiseres heeft het pand met horecabestemming aan de Peperstraat 12 te Groningen gekocht, waarin Pizzeria Contini werd geëxploiteerd. c. Eiseres heeft een overeenkomst gesloten met Copaco B.V. (Copaco) ter zake van dit pand, de inventaris, en het daarin uitgeoefende bedrijf. Copaco heeft een nevenvestiging op het adres van de Oesterbar te Amsterdam. d. Tussen eiseres en Copaco is een akte opgemaakt, die de volgende bepalingen bevat: '1: De pachter zal gebruik maken van de inventaris, goodwill en handelsnaam van bovengenoemd horecabedrijf en dit bedrijf voor eigen rekening exploiteren. ... 3. De verpachter zal de grotere inventarisstukken, indien na onderling overleg met de pachter blijkt dat deze niet meer goed functioneren, vervangen. ... 5. De pachter verplicht zich om bieren en andere soorten dranken, welke nader gespecificeerd worden op een aan de pacht-overeenkomst gehechte bijlage te betrekken bij een door de verpachter aan te wijzen brouwerij c.q. leverancier... Ten aanzien van de speel- en/of amusementsautomaten wordt door de verpachter een exploitant aangewezen en zal 50% van deze automaten-exploitatie ten goede komen aan de pachter. 6. De pachter zal wekelijks een pachtsom van 15% van de bruto omzet aan de verpachter ter hand stellen, verhoogd met een bedrag aan de verschuldigde B.T.W. ad 19%. ... 7.... De verpachter is bevoegd deze pacht-overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, indien: a. enz. b. de pachter ... in staat van faillissement wordt verklaard... c. de pachter de onderneming of een belangrijk gedeelte daarvan verwaarloost en/of staakt.... 8. Het is de pachter verboden, behoudend schriftelijke toestemming van de verpachter: a. de onderneming geheel of gedeeltelijk onder, c.q. weder te verhuren; b. de exploitatie geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of over te laten. 9. Voor iedere overtreding van één of meer van de bepalingen van deze pacht-overeenkomst verbeurt de pachter, dadelijk en zonder daaraan voorafgaande sommatie of ingebrekestelling of aanmaning een direct opeisbare boete van f 1.000,00 per overtreding, voor elke dag dat de overtreding voortduurt en overlet het recht van de verpachter tot volledige vergoeding van zijn schade.' e. Op 5 mei 1999 is bij notaris A.J. Nielsen opgericht P.Z.L. Beheer B.V (PZL). Op diezelfde dag heeft PZL samen met Taxus Beheer B.V. bij dezelfde notaris opgericht Febo Amsteldijk Beheer B.V. Enig directeur van Taxus Beheer B.V. is [directeur]. Deze is adviseur van [eigenaar]. Hij is als zodanig verschenen op de comparitie in de onderhavige zaak. f. Copaco heeft Pizzeria Contini in exploitatie gegeven aan PZL. De daarvan opgemaakte akte komt letterlijk overeen met de akte tussen eiseres en Copaco, op de volgende twee verschillen na. Ten eerste is Interbrew Nederland rechtstreeks aangewezen als brouwerij/leverancier van de dranken. Ten tweede is de door PZL te betalen som bepaald op een vast bedrag, vermeerderd met de BTW. g. PZL heeft nagelaten de verschuldigde omzetbelasting af te dragen. h. PZL is op 10 juni 2003 failliet verklaard, met benoeming van mr. J.M. Pol tot curator. i. Bij brief, gedateerd 25 juni 2003, heeft Copaco curator Pol bericht dat de huur met PZL wordt opgezegd. j. Bij brief, gedateerd 25 juni 2003, heeft Copaco eiseres bericht: 'Wij hebben inmiddels kennisgenomen van het faillissement van onze onderhuurder PZL Beheer BV. Op grond van dit feit zeggen wij de huurovereenkomst op per 30 juni 2003.' k. Op briefpapier van eiseres, eveneens gedateerd 25 juni 2003, heeft de heer Wustenveld aan Copaco bericht: 'Met verwijzing naar uw brief van 25 juni jl. delen wij U mede, dat de opzegging per 30 juni door ons wordt geaccepteerd'. De ondertekening luidt: 'Plassania Beheer BV Namens deze Taxhaeghe Adviesgroep cv. [directeur]'. l. Op 26 juni 2003 heeft eiseres de Voorzieningenrechter verzocht om dagbepaling van een kort geding tegen curator Pol, teneinde deze te doen gelasten dat hij onmiddellijk Peperstraat 12 verlaat en ter vrije en exclusieve beschikking stelt aan eiseres. Dit verzoek is later ingetrokken. m. De Inspecteur der belastingen heeft ter zake van verschuldigde omzetbelasting ambtshalve een aanslag opgelegd aan PZL van € 50.000,00. Op 23 juli 2003 is terzake een betalingsbevel afgegeven. Op die dag is in opdracht van de Ontvanger op Peperstraat 12 beslag roerende zaken ten laste van PZL gelegd (bodembeslag). Dit beslag is op 25 juli 2003 betekend aan eiseres. n. Op 11 augustus 2003 heeft curator Pol de Ontvanger bericht dat hij de sleutels van het pand van de pizzeria ter beschikking zal stellen aan eiseres en dat het pand en inventaris dan niet meer tot zijn beschikking staan. o. Op 13 augustus 2003 heeft eiseres op grondslag van het bepaalde in het eerste lid van artikel 22 Invorderingswet 1990 (Invorderingswet) bij de Directeur een beroepschrift ingediend ter zake van de beslaglegging op 23 juli 2003 op de haar in eigendom toebehorende roerende zaken die zich toen in het pand aan de Peperstraat 12 bevonden. Bij uitspraak van 14 augustus 2003 heeft de Directeur het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat geen bestuursrechtelijke rechtsgang open. p. Curator Pol heeft op 14 augustus 2003 de opzegging van PZL aanvaard. q. Eiseres heeft een overeenkomst met een nieuwe exploitant van Pizzeria Contini gesloten. Daartoe is met de Ontvanger een regeling onder voorwaarden gesloten betreffende de inventaris van Peperstraat 12. 2. De vordering 2.1 Eiseres vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet dat toelaat, voor recht verklaart dat het bij exploot van 23 juli 2003 gelegde bodembeslag op roerende zaken die ten laste van PZL in beslag zijn genomen in het pand Peperstraat 12 te Groningen, van geen waarde is, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding. 2.2 Eiseres doet deze vordering rusten op de volgende stellingen. 2.3 Per 1 juli 2003 is de hoofdhuurovereenkomst/hoofdpachtovereenkomst tussen eiseres en Copaco vervallen, terwijl de huurovereenkomst/onder(pacht)-overeenkomst tussen Copaco en PZL per 25 juni 2003 is opgezegd en op 14 augustus 2003 is geëindigd. 2.4 Het einde van de overeenkomst tussen eiseres en Copaco heeft tot gevolg dat er met ingang van 1 juli 2003 geen (directe) band - via de onderhuurconstructie- meer bestond tussen eiseres en PZL. Dit leidt er toe dat PZL toen ten opzichte van eiseres zonder recht of titel over de Peperstraat 12 beschikte, zodat de curator het pand niet zonder toestemming van Eiseres mocht betreden. De 'bodem' was daardoor niet meer van PZL. 2.5 Bovendien bestond er nooit een afnamebeding tussen eiseres en PZL en was er ook in ander opzicht geen sprake van bedrijfsinmenging. De voor eiseres ongunstige uitzondering in artikel 22, par. 5, van de Leidraad Invordering, is dan ook niet van toepassing. Mocht de rechtbank hier anders over oordelen, dan heeft het doorsnijden van de band tussen eiseres en Copaco tot gevolg dat de uitzondering in artikel 22, par. 5, van de Leidraad Invordering, betreffende de afnameverplichting en bedrijfsinmenging, zich in ieder geval per 1 juli 2003 niet meer voordeed. 3. Het verweer 3.1 Het verweer van de Ontvanger komt er in de kern op neer dat het beslag is gelegd op goederen van [eigenaar] die zich ten tijde van de beslaglegging op 'de bodem' van PZL bevonden en dat er geen reden is om beleidsmatig een uitzondering te maken op de beleidsregel dat bij het leggen en handhaven van bodembeslag reële eigendom wordt gerespecteerd. 3.2 Dit is onder meer als volgt onderbouwd: Deze zaak staat niet op zichzelf. Het is de rechtbank waarschijnlijk niet ontgaan dat Plassania, Copaco en andere "[eigenaar]-vennootschappen" de laatste tijd veel media-aandacht krijgen. Recentelijk heeft bijvoorbeeld het faillissement van de Oesterbar (een nevenvestiging van Copaco) veel stof doen opwaaien in Amsterdam. Zoveel stof zelfs, dat burgemeester Cohen een onderzoek heeft gelast naar het faillissement. Ook zijn een achttal curatoren onderzoek gestart naar de rol van Plassania, Copaco en andere gelieerde vennootschappen bij een veelheid aan faillissementen. Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde. Plassania verpacht een horecaonderneming en vervolgens gaat de zaak enige tijd later failliet. Vaak zijn de vaste pachters van Plassania bij de faillissementen betrokken. De faillissementen weerhouden deze pachter er niet van om elders weer nieuwe horecaondernemingen te starten. "Onafhankelijke" (onder)pachters klagen steen en been over buitensporig hoge pachten en het gebrek aan zeggenschap over de gepachte onderneming. Als gevolg van de faillissementen blijven leveranciers, (duur) personeel en de fiscus in het algemeen met lege handen achter omdat de failliete vennootschap meestal niet over noemswaardige activa beschikt. Plassania lijkt in al deze gevallen buiten schot te blijven. en Volgens Plassania is het "volstrekt onjuist" dat de Febo-snackbarketen in eigendom toebehoort aan de heer [eigenaar] Ter onderbouwing van deze stelling heeft Plassania enkele gegevens afkomstig van de website van de Febo overgelegd (productie 6). Uit de door Plassania overgelegde gegevens blijkt echter geenszins dat [eigenaar] geen belangen in de Febo heeft. De stelling van Plassania is ook niet geloofwaardig. Wanneer men op een willekeurige zoekmachine op het Internet de namen Febo en [eigenaar] met elkaar combineert krijgt men talloze zoekresultaten waaruit blijkt dat [eigenaar] wel degelijk de grote man achter de Febo is. Daarbij komt dat [eigenaar] in een interview met het maandblad Quote zelf heeft aangegeven dat hij belangen heeft in de Febo (Quote nr. 201, p. 149). en Het is juist dat de Ontvanger de reële eigendom van een derde in beginsel dient te respecteren. Dit is echter anders indien sprake is van één of meerdere van de vijf in artikel 22, par 5, lid 4 Leidraad Invordering 1990 beschreven uitzonderingen (vgl. H 5 Cva). Naar de mening van de Ontvanger is in het onderhavige geval van zeker twee van de in de Leidraad genoemde uitzonderingssituaties sprake, zodat de Ontvanger de reële eigendom van Plassania niet behoeft te ontzien. De eerste uitzonderingssituatie ziet op het feit dat in de pachtovereenkomsten een afnameverplichting was opgenomen. De tweede situatie heeft betrekking op de bedrijfsinmenging die bij PZL heeft plaatsgevonden. De ratio achter de uitzonderingssituaties is dat het, vanwege de bijzondere positie die de derde inneemt bij de bedrijfsvoering van de belastingschuldige, gerechtvaardigd is de derde mede verantwoordelijk te houden voor de (met zaken van de derde) ontstane belastingschulden. Volgens Plassania kan van de eerste uitzonderingssituatie geen sprake zijn omdat de (doorgelegde) afnameverplichting ten gunste van haar reeds voor de beslaglegging was vervallen. Deze stelling doet echter geen recht aan de hiervoor beschreven ratio. Nu de afnameverplichting pas kort voor de beslaglegging is vervallen hoeft de Ontvanger de reële eigendom van Plassania niet te respecteren. In de periode voor de beslaglegging nam Plassania immers geruime tijd een bijzondere positie in bij de bedrijfsvoering van PZL en dus kan Plassania (mede)verantwoordelijk gehouden worden voor de met haar zaken ontstane belastingschulden. Men kan niet tijdenlang de lusten hebben en vervolgens in geval van een faillissement niet de lasten. Het zou ook niet billijk zijn indien Plassania zich aan het bodembeslag zou kunnen onttrekken alleen omdat de "tussengeschoven" vennootschap Copaco snel na het faillissement de pachtovereenkomst met Plassania, waarin de afnameverplichting was opgenomen, heeft opgezegd. Indien Copaco niet was "tussengeschoven" was het vrijwel onmogelijk geweest om de pachtovereenkomst zo snel te beëindigen. Plassania had dan zelf moeten opzeggen en de acceptatie van de curator moeten afwachten. De afnameverplichting zou in dat geval ten tijde van de beslaglegging vrijwel zeker nog intact zijn geweest. De Ontvanger houdt het er dan ook voor dat het hier een louter fictieve constructie betreft die alleen dient ter bemoeilijking van verhaal. en Dat sprake is van bedrijfsinmenging blijkt wel uit het feit dat (i) de Pizzeria en de gehele inventaris aan PZL ter beschikking waren gesteld, (ii) er sprake was een afnameverplichting waarbij PZL was gebonden aan één drankenleverancier en (iii) PZL ook niet vrij was in de keuze van de exploitant van speelautomaten. Het is evident dat PZL de vrije beschikkingsmacht en beslissingsbevoegdheid over de Pizzeria geheel of ten minste ten dele miste. In de jurisprudentie is bedrijfsinmenging aangenomen in aanmerkelijk minder evidente gevallen. Ik verwijs naar onder meer Rb. Groningen 7 februari 1997 V-N 1997, pag. 1045 waarin sprake is van een vergelijkbare casus en waarin bedrijfsinmenging is aangenomen vanwege het enkele feit dat de inventaris door een derde ter beschikking werd gesteld. Uitlatingen van "onafhankelijke" pachters in andere faillissementen ondersteunen de gedachte dat sprake is van bedrijfsinmenging. In het Parool van 11 februari jl. verklaart personeel van de Oesterbar letterlijk dat [eigenaar] (lees Plassania) zich zelfs bemoeide met de aankoop van een frituurpan. Ook tijdens de uitzending van Zembla afgelopen week kon men dergelijke uitspraken optekenen. Tot slot merkt de Ontvanger op dat de door Plassania en Copaco gekozen constructie niet kan leiden tot de conclusie dat geen sprake is van bedrijfsinmenging. Het is waar dat PZL de Pizzeria formeel pachtte van Copaco en niet van Plassania. Daar staat echter tegenover dat alle het pand en de inventaris feitelijk afkomstig zijn van Plassania. Bovendien zijn de bedingen in beide pachtovereenkomsten (nagenoeg) identiek en (mede) gesloten ten behoeve van Plassania. In de onderhavige zaak rest in de optiek van de Ontvanger geen andere conclusies dan dat PZL ten minste gedeeltelijk afhankelijk was van Plassania en dat dus sprake is van bedrijfsinmenging. 4. Beoordeling van het geschil Algemeen 4.1 In het derde lid van artikel 22 Invorderingswet ligt besloten dat aan de Ontvanger een verhaalsrecht toekomt op de in het artikellid opgesomde goederen van derden die zich tijdens de inbeslagneming op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Het verzet dat derden bij de burgerlijke rechter tegen een inbeslagneming van hun goederen kunnen doen, is in beginsel beperkt tot de vraag of aan de in artikel 22, derde lid omschreven voorwaarden voor de toepasselijkheid daarvan is voldaan, terwijl voor het overige derden hun bezwaren door middel van de procedure, voorzien in het eerste lid van dat artikel, aan de directeur der directe belastingen kunnen voorleggen. 4.2 Eiseres heeft niet alleen de procedure van het eerste lid van artikel 22 Invorderingswet gevolgd en kan zich niet met de uitkomst van die procedure verenigen, maar wil, naar de rechtbank begrijpt, tevens verzet doen op grondslag van artikel 456 Rv tegen het beslag dat de Ontvanger op 23 juli 2003 heeft gelegd op de haar in eigendom toebehorende roerende zaken, te weten de bedrijfsinventaris van Pizzeria Contini, zich bevindend in het pand aan de Peperstraat 12 te Groningen. 4.3 Aldus dient de rechtbank zowel te beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van het derde lid van artikel 22 Invorderingswet, als ook of de Directeur onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van eiseres door het beroep ongegrond te verklaren. Verzet 4.4 Verzet ingevolge artikel 456 Rv is niet mogelijk als van toepassing is de regel, opgenomen in het derde lid van artikel 22 Invorderingswet 1990, luidend, voorzover hier van belang: 'Behoudens in het geval dat er een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden echter nimmer verzet in rechte doen tegen de beslaglegging ter zake van naheffingsaanslagen in: a. enz. b. de omzetbelasting, enz. indien de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land, zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden.' 4.5 In geschil is of de bedrijfsinventaris zich op het moment van beslaglegging (23 juli 2003) op de bodem van PZL bevond in de zin van even geciteerde bepaling. Die bepaling stelt als enige voorwaarde voor het zich 'op de bodem bevinden', dat dit feitelijk het geval is en dat die bodem in feitelijke zin van de belastingplichtige is. Niet relevant derhalve is of PZL, voor wie de curator handelingsbevoegd was, enige titel had voor het gebruik dat zij maakte van het pand aan de Peperstraat 12. Niet in geschil is dat dit feitelijk gebruik op 23 juli 2003 nog voortduurde. 4.6 Dit leidt er toe dat het verzet tegen de beslaglegging ongegrond moet worden verklaard. Onrechtmatige daad Ontvanger? 4.7 Eiseres verwijt de Ontvanger dat deze ten opzichte van haar onrechtmatig heeft gehandeld door zich niet te houden aan de Leidraad Invordering (Resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ 90/1990), die -voorzover hier van belang- als volgt luidt: 'De beslissing van de directeur op een beroepschrift dat is ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet voor belastingaanslagen als bedoeld in dat lid, behoort niet alleen afhankelijk te zijn van juridische overwegingen. Er dient, nadat met betrekking tot de juridische verhoudingen voldoende duidelijkheid is verkregen, ook voor overwegingen van billijkheid en eisen van goed beleid een grote plaats te worden ingeruimd. In dat beleid past dat het eigendomsrecht van een derde wordt ontzien in de gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde. ... Onder reële eigendom van de derde wordt verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren. Dit terughoudend beleid geldt dus in de regel niet - en verhaal op zaken van een derde is gerechtvaardigd - als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft ze als zijn zaken aan te merken. ... Daarnaast zijn er vijf situaties waarin, alhoewel sprake kan zijn van reële eigendom van de derde in bovenbedoelde zin, in de regel geen sprake is van een terughoudend beleid. Het betreft: - zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen; - ... - zaken waarbij in het kader van samenspanning tussen de belastingschuldige en de derde de juridische eigendomssituatie is gefingeerd om verhaal te bemoeilijken; - zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld, terwijl zodanige afspraken zijn gemaakt tussen de belastingschuldige en de derde dat de belastingschuldige, hoewel hij formeel zelfstandig ondernemer is en hij dientengevolge risico's draagt, in feite de vrije beschikkingsmacht over zijn bedrijf en de beslissingsbevoegdheid, die normaliter bij het ondernemerschap past, geheel of ten dele mist, omdat hij deze in een van de situatie afhankelijke mate feitelijk moet overlaten aan die derde, zonder welke de bedrijfsvoering (of een deel daarvan) zoals die plaatsvindt niet denkbaar is; - zaken die zijn vervreemd in het kader van de uitoefening van een pandrecht of een ander tot zekerheid strekkend recht (mede) met het oogmerk deze zaken aan verhaal door de Ontvanger te onttrekken.' 4.8 Gelet op het feit dat deze regels van de Leidraad geen algemeen verbindende voorschriften zijn en geen uitleg van een dergelijk voorschrift inhouden, kan eiseres aan die regels niet -rechtstreeks- een aanspraak ontlenen, die door de Directeur zou kunnen zijn geschonden door ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres kan er echter wel aanspraak op maken, dat de Directeur bij de beslissing op het beroepschrift niet het vertrouwen schendt, dat eiseres in het kader van haar bedrijfsvoering mocht ontlenen aan voormelde regels. Hetgeen eiseres dienaangaande heeft aangevoerd komt er op neer dat zij er bij lezing van die regels op mocht vertrouwen: a. dat de uitzondering voor afnamebedingen niet geldt wanneer dit beding niet rechtstreeks tussen haar en de belastingschuldige is overeengekomen, en dat dit zeker niet meer gold toen er ten tijde van de beslaglegging geen afnamebeding meer gold tussen haar en de tussenliggende rechtspersoon Copaco; b. dat er geen sprake is van bedrijfsinmenging omdat er geen afspraken tussen haar en PZL zijn gemaakt, en dat dit zeker niet meer gold toen er ten tijde van de beslaglegging geen contract meer gold tussen haar en de tussenliggende rechtspersoon Copaco. 4.9 De rechtbank stelt vast dat dit vertrouwen is gegrond op een letterlijke lezing van de beleidsregels. Voor wat betreft a berust dit op de zinsnede 'tussen de derde en de belastingschuldige'. Voor wat betreft b berust dit op de zinsnede 'afspraken zijn gemaakt tussen de belastingschuldige en de derde'. De Ontvanger daarentegen beroept zich op de strekking van de regels ten aanzien van reële eigendom van derden. 4.10 De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat zonder meer van de letterlijke betekenis van een onderdeel van de tekst van de Leidraad mag worden uitgegaan. Beslissend daarentegen is of het, gezien alle omstandigheden van het onderhavige geval, gerechtvaardigd was dat eiseres uit de Leidraad afleidde dat de Ontvanger zou handelen overeenkomstig de door eiseres aan de Leidraad gegeven interpretatie. Dit was niet het geval wanneer eiseres daaraan redelijkerwijs behoorde te twijfelen. In dat geval komt eiseres slechts een beroep op het vertrouwensbeginsel toe, indien de Ontvanger haar bij concrete navraag had toegezegd te zullen handelen zoals door eiseres is aangenomen toen zij haar gedrag bepaalde. 4.11 Met betrekking tot de omstandigheden van het onderhavige geval, overweegt de rechtbank als volgt. 4.12 De stellingen van de Ontvanger over specifieke bemoeienissen van [eigenaar] met onder eiseres ressorterende horecabedrijven, zijn niet weersproken. In aansluiting hierop neemt de rechtbank als feit van algemene bekendheid aan dat [eigenaar] openlijk heeft uiteengezet (perspublicaties), dat hij met bedrijfsformules en/of een bedrijfsopzet werkt waarin hij gelooft en dat de exploitanten met die formules/opzet moeten werken in de bedrijven van eiseres. In het onderhavige geval is dit verzekerd in de artikelen 1, 3, 7 aanhef en onderdeel c en 9 van de door eiseres en Copaco getekende akte, doordat die artikelen niet alleen werken tussen eiseres en Copaco, maar tevens doorwerken naar PZL doordat die artikelen meebrengen dat Copaco met PZL hetzelfde moest overeengekomen als met eiseres; hetgeen Copaco ook heeft gedaan. 4.13 Verder is de rechtbank er op grond van de onder a, c, d, e, f, i ,j en k vastgestelde feiten van overtuigd, dat sprake is geweest van een onder regie van [eigenaar], en dus van eiseres, uitgevoerde (verhaals)onttrekkende beweging jegens de Ontvanger, waarbij curator Pol die regie heeft doorkruist door pas op 11 augustus 2003 feitelijk afstand te doen van Peperstraat 12, met als gevolg dat op 23 juli 2003 nog bodembeslag kon worden gelegd. 4.14 Tezamen leidt dit er toe dat eiseres er aan hoorde te twijfelen of de Ontvanger ten aanzien van haar letterlijk de tekst van de Leidraad zou volgen en niet veeleer de strekking van het betreffende leidraadonderdeel voorop zou stellen. Die strekking komt er ten aanzien van eiseres op neer dat er geen uitzondering wordt gemaakt voor (formele) constructies met rechtspersonen die de werkelijke verhoudingen, zoals weergegeven onder 4.12 en 4.13, niet dekken. Dit was voor eiseres redelijkerwijs af te leiden uit het -hiervoor weergegeven- samenstel van regels dat tot uitdrukking brengt dat in bepaalde gevallen reële eigendom niet wordt ontzien. Het komt voor rekening van eiseres dat, voorzover eiseres al twijfelde, ter zake niet om zekerheid is gevraagd aan de Ontvanger. 4.15 Voorts leidt de Leidraad er niet toe dat van belang zou zijn of op de datum van beslaglegging nog sprake was van een afnamebeding of van bedrijfsinmenging. Het is, zo begrijpt de rechtbank, de bedoeling om te voorkomen dat 'zakelijke' belastingschulden niet verhaalbaar zijn op roerende goederen van degene die betrokken is bij de bedrijfsvoering in de periode waarin de belastingschuld is ontstaan, ter zake waarvan het beslag is gelegd. Daaraan inherent is dat slechts van belang is dat er een afnamebeding of bedrijfsinmenging in die periode is geweest. 4.16 Het voorgaande leidt er toe dat de Directeur bij de beslissing op het beroepschrift niet het vertrouwen heeft geschonden dat eiseres in het kader van haar bedrijfsvoering mocht ontlenen aan de Leidraad. De op het tegenovergestelde standpunt berustende vordering van eiseres moet dan ook worden afgewezen. 4.17 Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt het liquidatietarief toegepast met toekenning van 2 punten en indeling in tariefgroep II. BESLISSING De rechtbank: 1. Verklaart het verzet ongegrond. 2. Wijst de vorderingen af. 3. Veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 661,00 aan salaris procureur en € 216,34 aan verschotten. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts, lid van voormelde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier en door de rechter en de griffier ondertekend. Typ: Coll: Zaaktypering: 2e niveau: 11 3e niveau: 6 nr. 43196 d.d. 17 maart 2004