Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6048

Datum uitspraak2004-03-23
Datum gepubliceerd2004-03-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/029548-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gedurende een jaar heeft verdachte geprobeerd het zuivelbedrijf Campina te dwingen tot afgifte van grote geldbedragen door te dreigen te zullen overgaan tot contaminatie van zuivelproducten. Verdachte is daartoe ook daadwerkelijk een aantal keren overgegaan. Op diverse tijdstippen heeft verdachte gecontamineerde zuivelproducten afgeleverd door ze terug te plaatsen in de schappen van de zuivelafdeling van een aantal supermarkten.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/029548-02 Datum uitspraak: 23 maart 2004 Tegenspraak Raadsman: mr. W.J. Ausma G: Ja T: N VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring Demersluis. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is de nadere omschrijving van de tenlastelegging (conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) ter terechtzitting van 9 maart 2004 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Ten aanzien van de onder 3A, 3B en 4 bewezen verklaarde feiten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen - het terugplaatsen in de supermarktschappen van gecontamineerde chocoladevla, stracciatella yoghurt en twee toetjes Mona verwenyoghurt (smaken aardbei en perzik)- telkens een strafbare poging opleveren. Verdachtes gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf moord, welke voltooiing achterwege is gebleven onder andere ten gevolge van de omstandigheid dat de slachtoffers tijdig medische hulp hebben gekregen. Deze omstandigheden zijn ingetreden onafhankelijk van de wil van verdachte. Voorts overweegt de rechtbank dat het injecteren van een hoeveelheid Folimat in zuivelproducten - als door verdachte gedaan - moet worden aangemerkt als een geëigende wijze om iemand van het leven te beroven. Uit de verklaring van de getuige-deskundige toxicoloog K.J. Lusthof ter terechtzitting en uit de deskundigenrapporten van dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, van 4 maart 2004 en 5 juni 2003 blijkt dat Folimat de werkzame stof omethoaat bevat, welke stof wordt gebruikt als insecticide in de land- en tuinbouw. Dr. I.J. Bosman heeft aangegeven dat de geschatte fatale dosis voor een volwassene bij inname 50 mg tot 1600 mg bedraagt. De heer Lusthof heeft verklaard dat omethoaat een enzymremmer is en een aantal bijwerkingen kent, waaronder spiertrekkingen/spasmen. Men kan sterven door verlamming van de ademhalingsspieren. De rechtbank stelt vast dat verdachte een literpak AH chocoladevla en een literpak Campina stracciatella yoghurt heeft ingespoten met ongeveer 10 ml Folimat. Uitgaande van een hoeveelheid van 10 ml Folimat per literpak valt blijkens het rapport van dr. Bosman van 4 maart 2004 de dosis omethoaat van één eetlepel gecontamineerde chocoladevla of stracciatella yoghurt (te weten 75 mg) binnen de marge van de geschatte fatale dosis. Voorts heeft verdachte een tweetal toetjes Mona verwenyoghurt (smaken aardbei en perzik) met een hoeveelheid Folimat, groot ongeveer 1 ml, gecontamineerd. Uit het deskundigenrapport van TNO d.d. 8 juli 2003 blijkt dat de ongeopende verpakking Mona verwenyoghurt perzik circa 3300 mg omethoaat per kg product bevat. Uit het rapport van dr. Bosman van 4 maart 2004 blijkt dat in dat geval één eetlepel van dit toetje 66 mg omethoaat bevat, hetgeen binnen de marge van de geschatte fatale dosis valt. Verdachte heeft verklaard dat hij beide toetjes Mona verwenyoghurt heeft ingespoten met een zelfde hoeveelheid Folimat. De rechtbank leidt hieruit af dat het toetje Mona verwenyoghurt aardbei in ongeopende staat aldus ook een fatale dosis omethoaat heeft bevat. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte een deugdelijk middel heeft gebruikt. Ten aanzien van het bewezen verklaarde opzet overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het strafdossier en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank niet bewezen dat verdachtes gedraging - kort gezegd het terugplaatsen van met Folimat gecontamineerde zuivelproducten - willens en wetens op de dood van de slachtoffers was gericht. Boos opzet acht de rechtbank derhalve niet bewezen. Dan is de vraag aan de orde of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, hij wetenschap had van deze aanmerkelijke kans en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toe genomen). De rechtbank is van oordeel dat deze vraag in al zijn aspecten bevestigend moet worden beantwoord. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de kans dat de slachtoffers door het eten van de gecontamineerde toetjes zouden komen te overlijden, een kans is die blijkens de eerdergenoemde verklaringen van de getuige-deskundige K.J. Lusthof en deskundigenrapporten van dr. I.J. Bosman naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Daarbij merkt de rechtbank op dat de aanmerkelijke kans niet louter en alleen in termen van statistische kans wordt bepaald. Van belang is dat verdachte voldoende wetenschap van de aanmerkelijke kans had dat tengevolge van zijn handelwijze de dood van een consument zou intreden, en dat hij deze kans bewust op de koop heeft toegenomen. Verdachte wist dat Folimat een landbouwgif was dat de werkzame stof omethoaat bevat. Hij heeft zich, blijkens zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting, vooraf geïnformeerd over de werking van Folimat (omethoaat) en de symptomen bij inname ervan door de mens. Hij zou via het internet hebben vernomen dat men acuut zeer ziek kan worden, en dat, indien er niet op tijd medische hulp komt, men zou kunnen overlijden. Alhoewel verdachte heeft verklaard nooit de bedoeling te hebben gehad om iemand te doden, overweegt de rechtbank in dit verband dat niet zozeer doorslaggevend is wat verdachte op enig moment wenste, maar hoe zijn innerlijke wil zich naar buiten toe heeft geopenbaard. De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen zo zeer was gericht op de (mogelijke) dood van de consumenten dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Verdachtes handelwijze zelf is daartoe illustratief. Immers heeft verdachte in mei 2003 een verboden fles Folimat aangeschaft en niet lang daarna bij de apotheek een aantal injectiespuiten gekocht. Verdachte is vervolgens naar de Albert Heijn in Deurne gegaan en heeft daar twee toetjes Mona verwenyoghurt, smaken aardbei en perzik, gekocht. Op de parkeerplaats bij de Albert Heijn heeft verdachte Folimat aan de toetjes toegevoegd door de vouwrand onder het deksel van het bakje terug te duwen, met een injectiespuit onder de vouwrand Folimat in te spuiten en deze vervolgens weer dicht te plakken. Daarna heeft verdachte de toetjes teruggeplaatst in de schappen van de supermarkt. Een zelfde handelwijze heeft verdachte gebruikt bij de Albert Heijn in Waalre en in Valkenswaard, waar hij respectievelijk een pak Albert Heijn chocoladevla en een pak Campina stracciatella yoghurt heeft gekocht, deze pakken op de parkeerplaats heeft ingespoten met Folimat, dichtgelijmd en vervolgens heeft teruggeplaatst in de schappen van deze supermarkten. Uit bovenomschreven handelwijze blijkt dat verdachtes wetenschap dat de vergiftigde zuivelproducten konden leiden tot de dood van consumenten, hem er niet van heeft weerhouden om deze producten terug te plaatsen in de schappen van de betreffende supermarkten. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat consumenten na het eten van de aldus vergiftigde zuivelproducten zouden komen te overlijden. Bovendien blijkt uit bovenomschreven, uiterst geraffineerde, handelwijze van verdachte dat er bij hem sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde strafbare feiten sprake is van een situatie van meerdaadse samenloop. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: afpersing. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: poging tot afpersing, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3A, 3B en 4 bewezenverklaarde: poging tot moord, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: waren afleveren, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgende, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt. Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met vier ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 5 in bijlage III, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Gedurende een jaar heeft verdachte geprobeerd het zuivelbedrijf Campina te dwingen tot afgifte van grote geldbedragen door te dreigen te zullen overgaan tot contaminatie van zuivelproducten. Verdachte is daartoe ook daadwerkelijk een aantal keren overgegaan. Op diverse tijdstippen in de periode van 3 juli 2002 tot en met 12 juni 2003 heeft verdachte gecontamineerde zuivelproducten afgeleverd door ze terug te plaatsen in de schappen van de zuivelafdeling van een aantal supermarkten, waardoor verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het telkens handelen in strijd met het bepaalde in artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel hij in het begin nog relatief onschuldige voorwerpen toevoegt, zoals boutjes en schroeven, wordt dit allengs minder onschuldig. Mierenpoeder, muizengif, en daarna het uiterst giftige Folimat. Dit heeft een ernstige en directe bedreiging gevormd voor het leven en de gezondheid van de consumenten van die gecontamineerde zuivelproducten. Aanvankelijk is Campina niet ingegaan op de dreigbrieven van verdachte. Toen evenwel bleek dat er sprake was van een daadwerkelijk ziektegeval, zag Campina zich in de zomer van 2003 genoodzaakt over te gaan tot afgifte van een geldbedrag van € 50.000,00, door dit bedrag op een ten behoeve van verdachte geopende bankrekening te storten. Verdachte heeft van deze bankrekening op 3 juli 2003 ook daadwerkelijk een bedrag opgenomen. In zijn drang geld af te persen van Campina is verdachte volledig voorbijgegaan aan de ernstige risico's van zijn handelen voor de volksgezondheid. Activiteiten als deze brengen in een vrije maar kwetsbare maatschappij als de Nederlandse samenleving grote verontrusting teweeg. Bovendien heeft verdachte zich geen rekenschap gegeven van de mogelijke nadelige gevolgen van dergelijke afpersingspraktijken voor de marktpositie van het getroffen bedrijf, gevolgen die kunnen leiden tot omvangrijke financieel-economische schade en mogelijk, in het ergste geval, tot inkrimping en gedwongen ontslag van medewerkers. Verdachte heeft door het vergiftigen van zuivelproducten met Folimat een levensbedreigende situatie veroorzaakt voor de vier slachtoffers. Zij zijn ziek geworden door het nuttigen van slechts een paar hapjes van de door verdachte gecontamineerde toetjes. Uit het dossier blijkt hoe met name [slachtoffers 1 en 2] doodziek is geweest. Wazig zien, niet meer kunnen slikken, stokkende adem, geen controle meer over spieren, transpireren, overgeven, hevig trillen, desoriëntatie. Beiden zijn in ellendige staat per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, waar ze een aantal dagen opgenomen zijn geweest. Was medische interventie niet op tijd tot stand gekomen, dan was het aanzienlijk slechter met [de slachtoffers 1 en 2] afgelopen. Ook de andere slachtoffers maken melding van voornoemde verschijnselen. Het mag een geluk genoemd worden dat geen van de slachtoffers is overleden. Het betrof in deze gevallen dan ook gezonde volwassenen. Indien de vergiftigde toetjes waren geconsumeerd door een zuigeling of door een minder gezond persoon (te denken valt aan ouderen of zieken), had medische interventie wellicht niet meer kunnen baten. De rechtbank heeft uit het dossier en met name uit het na te noemen rapport van het Pieter Baan Centrum opgemaakt dat verdachte door zijn hiervoor omschreven gedragingen vanuit zijn eigen onmachtgevoelens weer greep en controle trachtte te verkrijgen over zijn leven. Dat verdachte om die reden niet alleen een onderneming als Campina maar ook de consumenten van zuivelproducten in een staat van onmacht heeft gebracht en aldus grove inbreuk heeft gemaakt op de integriteit van het leven van zijn medemens, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 3 september 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 1 september 2003, opgemaakt door A. van As-Van der Zwan, reclasseringswerker; -een pro-justitia rapport betreffende verdachte d.d. 5 september 2003, opgemaakt door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, met als mederapporteur A.C. Vink, psychiater; - een psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 13 februari 2004, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans en J.P.M. Hent, respectievelijk psychiater en psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, inhoudende onder meer -zakelijk weergegeven- als beschouwing: Psychiatrisch-diagnostisch is er bij betrokkene niet duidelijk sprake van een psychiatrische stoornis in engere zin. Wel is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis waarin zowel passief-agressieve, narcistische en in iets mindere mate theatrale kenmerken naar voren komen. Meest problematisch element is betrokkene's gestoorde agressieregulatie, waarbij hij tot dusver niet in staat is gebleken om gevoelens van verdriet, teleurstelling en vooral woede bij zichzelf te onderkennen en hier anders mee om te gaan dan ze simpelweg te onderdrukken. (...) Betrokkene tracht vanuit zijn onmacht middels het tenlastegelegde weer greep en controle te krijgen over wat hem in verregaande mate ontglipt is. Zijn onmacht wordt door zijn handelen min of meer op de buitenwereld geprojecteerd, waarbij hij zowel door middel van het schrijven van de dreigbrieven als door de door hem geëiste bedragen geforceerd tracht zijn eigen onmachtsgevoelens teniet te doen en opnieuw macht over zijn leven te krijgen. De conclusie van de rapporteurs is dat betrokkene ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat betrokkene enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze twee laatst genoemde deskundigen over en maakt deze tot de hare. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de vier ad informandum gevoegde feiten. De rechtbank acht, alles afwegende, en met name gelet op het feit dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Verbeurdverklaring: De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - 1 map met 11 pasjes; - 1 tapehouder plakband; - 6 diverse pasjes; - 1 Albert Heijn plastic tas met lijm en stokjes; - 1 Bruna tas; - 1 scanner; - 1 CHINTZ draagtas met inhoud; - 100 blanco passen; - 2 diskettes met wit etiket; - 1 diskette, grijs, PC 3840; - 1 diskette UTILITY; - 1 voedingsapparaat; - 1 blanco bankpas zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 bewezenverklaarde is begaan. Voornoemde voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard. Onttrekking aan het verkeer: Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een fles Folimat, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Voornoemd voorwerp zal daarom onttrokken worden verklaard aan het verkeer. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3A ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 125,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, te weten de post "blijvende schade aan het bed en de bank" (met de verwijzing naar het voegingsformulier van de benadeelde [slachtoffer 2]) en de post "contributie zomerseizoen tennis" (€ 125,00) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3A bewezen verklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3.500,00. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3.500,00 worden toegewezen. De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3A ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.081,87 wegens materiële schade en een bedrag van € 7.000,00 wegens immateriële schade. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, te weten de posten "blijvende schade matras en bed" (€ 1.245,67), "blijvende schade bank" (€ 592,00), "contributie zomerseizoen tennis" (€ 125,00) en "vervangen alle etenswaren" (€ 100,00), is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3A bewezen verklaarde feit. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, te weten de post "treinkaartjes voor twee personen" (€ 19,20), wordt toegewezen. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3.500,00. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3.519,20 worden toegewezen. De vordering, voor zover betreffende de kosten van rechtsbijstand, heeft betrekking op de instructie van de zaak en zal derhalve worden verdisconteerd in de beslissing betreffende de proceskosten. De rechtbank waardeert de instructiewerkzaamheden op 1 punt en hanteert het tarief 1 van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven (1 punt is € 331,00). De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 331,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 4 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 800,00 wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 800,00. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [X] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 63.582,19 wegens materiële schade. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de post "kosten IMT team [benadeelde partij]" is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 5 bewezen verklaarde feit. De materiële schade wordt begroot op een bedrag van € 27.519,69 (inhoudende de post "nota crisisondersteuning" ad. € 26.662,89 en de post "huur speler voor afspelen digitale opnamebeelden" ad. € 856,80). De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 27.519,69 worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 174, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1, 2, 3A, 3B, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd: - 1 tapehouder plakband; - 6 diverse pasjes; - 1 Albert Heijn plastic tas met lijm en stokjes; - 1 Bruna tas - 1 scanner; - 1 CHINTZ draagtas met inhoud; - 100 blanco passen; - 2 diskettes met wit etiket; - 1 diskette, grijs, PC 3840; - 1 diskette UTILITY; - 1 voedingsapparaat; - 1 blanco bankpas. Verklaart onttrokken aan het verkeer: een fles Folimat. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], ten dele toe tot een bedrag van € 3.500,00 (zegge drieduizendvijfhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.500,00 (zegge drieduizendvijfhonderd euro). bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], ten dele toe tot een bedrag van € 3.519,20 (zegge drieduizendvijfhonderdnegentien euro en twintig cent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op € 331,00 (zegge driehonderdeenendertig euro), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten. Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.519,20 (zegge drieduizendvijfhonderdnegentien euro en twintig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te Nieuw-Zeeland, toe tot een bedrag van € 800,00 (zegge achthonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 800,00 (zegge achthonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [X], gevestigd te [adres], ten dele toe tot een bedrag van € 27.519,69 (zegge zevenentwintigduizendvijfhonderdnegentien euro en negenenzestig cent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 27.519,69 (zegge zevenentwintigduizendvijfhonderdnegentien euro en negenenzestig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. E.C. Ruinaard, F.M.D. Aardema, rechters, bijgestaan door mrs. M. Metsaars en V. Soeteman als griffiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2004. Mr F.M.D. Aardema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.