Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6131

Datum uitspraak2004-03-15
Datum gepubliceerd2004-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401461/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Procesverloop Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hulst (hierna: het college) besloten aan de gemeente Hulst vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen ten behoeve van het aanleggen van een ontsluitingsweg tussen de Woestijnestraat en de Tiberghienweg te Clinge. Bij besluit van 8 april 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.


Uitspraak

200401461/2. Datum uitspraak: 15 maart 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker] e.a., allen wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 januari 2004 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Hulst. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hulst (hierna: het college) besloten aan de gemeente Hulst vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen ten behoeve van het aanleggen van een ontsluitingsweg tussen de Woestijnestraat en de Tiberghienweg te Clinge. Bij besluit van 8 april 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door P.J. van Nieuwenhuijzen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door H.A. van den Boogert en E. Gerritse-Dekker, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld. 2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling niet mocht worden verleend. 2.3. Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2004 224.