Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6220

Datum uitspraak2004-03-19
Datum gepubliceerd2004-03-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 229/03 Parkeerbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 229/03 19 maart 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (de belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd afdeling Middelen en Ondersteuning van de gemeente Harlingen (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaan-slag parkeerbelasting. 1. Het procesverloop 1.1. Op 18 december 2002 is aan de belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting onder nummer 00000 opgelegd. 1.2. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij een door de ambtenaar op 14 januari 2003 ontvangen bezwaarschrift bezwaar gemaakt. 1.3. Bij uitspraak van 21 januari 2003, verzonden 24 januari 2003, heeft de ambtenaar dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. 1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 7 maart 2003 bij het hof binnengekomen beroepschrift (met bijlagen) in beroep gekomen. 1.5. Het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar is op 1 april 2003 bij het hof binnengekomen. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 februari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar de gemachtigde van de ambtenaar is verschenen. De belangherbbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. 2.1. Tijdens een op 18 december 2002 te Harlingen gehouden parkeercontrole is geconstateerd dat een personenauto met het kenteken 00-YY-XX geparkeerd stond in de a-straat, terwijl niet kon worden vastgesteld dat de op grond van de Verordening parkeerbelasting 2002 van de gemeente Harlingen zoals door de raad vastgesteld d.d. 14 november 2001 (: de verordening) verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. 2.2. Op grond van deze constatering is aan de auto een naheffingsaanslag parkeerbelasting achtergelaten. 3. Het geschil en de standpunten van partijen. 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 3.2. De belanghebbende stelt dat hem deze naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. 3.3. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak. 4. De overwegingen omtrent het geschil. 4.1. Volgens de belanghebbende stond zijn auto op het in de naheffingsaanslag aangegeven tijdstip niet geparkeerd in de a-straat maar bevond hij zich met zijn auto voor de ingang van de kaartverkoop van rederij A. 4.2. Volgens een verklaring van de parkeercontroleur B stond betreffend voertuig ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag geparkeerd in de a-straat te L. 4.3. Deze verklaring van de parkeercontroleur wordt ondersteund door de gegevens op fotokopieën van andere naheffingsaanslagen waaruit blijkt dat kort voor en kort na het op de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag aangegeven tijdstip aan andere auto's in de a-straat naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de auto van belanghebbende op bedoeld tijdstip geparkeerd stond in de a-straat zonder dat daarvoor was betaald. 4.2. Het beroep is derhalve ongegrond. 5. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep ongegrond; Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 19 maart 2004. De griffier, De voorzitter, M. Haarsma mr G.M. van der Meer Op 24 maart 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.