Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6260

Datum uitspraak2004-02-20
Datum gepubliceerd2004-03-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers108533 / KG ZA 04-27
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu eisers de burgemeester in zijn hoedanigheid hebben gedagvaard, dus in zijn functie van voorzitter van het college van burgemeester en wethouders, welk college noch gezamenlijk noch bij haar afzonderlijke leden in rechte kan optreden, moet hun vordering als kennelijk gericht tegen de gemeente worden aangemerkt. Gedaagden stellen daarom terecht dat eisers niet ontvankelijk verklaard dienen in hun vordering tegen de burgemeester, nu zij deze niet in persoon hebben gedagvaard. De voorzieningenrechter leest het verzoek van eisers - tot afgifte van alle relevante correspondentie - als een verzoek inzake de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob). Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat in de literatuur en jurisprudentie algemeen aanvaard is dat de burgerlijke rechter terugtreedt en de eisende partij niet ontvankelijk in diens vordering dient te verklaren, indien er met betrekking tot het geschil een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechterlijke procedure open staat of heeft gestaan. Nu inzake besluiten op verzoeken betreffende de Wob de bestuursrechter de bevoegde rechter is, zullen eisers in deze procedure, gelet op het hiervoor overwogene, niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 108533 / KG ZA 04-27 Datum vonnis: 20 februari 2004 Vonnis in kort geding in de zaak van 1. X, wonende te 2. Y, wonende te eisers bij dagvaarding van 16 januari 2004, advocaat en procureur mr. M.L.E. Y te Arnhem, tegen 1. de publiekrechtelijke rechtsperoon GEMEENTE E, gevestigd te De Steeg, 2. de burgemeester van E Z, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de gemeente E, gedaagden, advocaat en procureur mr. P.C.M. Heinen te Arnhem. Het verloop van de procedure Eisers hebben gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Eisers hebben hun eis voorafgaande aan de zitting enkele keren gewijzigd, laatstelijk bij akte van 1 februari 2004, waartegen gedaagden zich niet hebben verzet. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. Eiseres sub 2 als advocaat van eisers en de advocaat van gedaagden hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1. Eisers zijn sinds 1995 eigenaren/verhuurders van het pand A te B. Het pand is van 1992 tot 17 december 2002 verhuurd geweest aan de heer en mevrouw C. Sinds januari 2003 is het pand in gebruik door mevrouw D. 2. In 2000 heeft C de gemeente verzocht de bouwkundige staat van de door hem gehuurde woning te onderzoeken. Bij besluit van 28 augustus 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente E (het college) dit geweigerd en daarmee geweigerd toepassing te geven aan artikel 14 van de Woningwet. Naar aanleiding van het door C tegen dit besluit ingediende bezwaar is deze beschikking herroepen en is X aangeschreven om het betreffende pand in overeenstemming te brengen met een 9-tal voorschriften van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. 3. X heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en vervolgens hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 30 juli 2003 de bezwaren van C grotendeels gegrond geacht en geoordeeld dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaarschrift van C tegen het besluit van 28 augustus 2000 met inachtneming van de uitspraak van de ABRS. 4. Ter zake van de voorbereidingen van haar verschillende besluiten heeft het college een viertal technische inspecties laten plaatsvinden in de woning van eisers. Op 3 oktober 2003 is eiseres sub 2 door het college opnieuw aangeschreven en verzocht mee te werken aan een nader onderzoek door het bouwkundig adviesbureau ABT, bij gebreke waarvan toepassing zou worden gegeven aan het bepaalde in artikel 100, lid 5 van de Woningwet. Dit verzoek is op 16 oktober 2003 herhaald. Eisers hebben vervolgens onder protest ingestemd met het vijfde onderzoek in hun woning, waarna ABT op 18 december 2003 haar rapport uitgebracht. 5. Het college heeft op 20 januari 2004 opnieuw beslist op het bezwaar van C. Het college stelt zich in dat besluit op het standpunt dat met inachtneming van het externe deskundigenadvies van 18 december 2003 van ABT het niet noodzakelijk wordt geacht de eigenaren van de woning aan de A te B (eisers) met een aanschrijving te bewegen tot het treffen van voorzieningen of althans de woning in overeenstemming te doen brengen met de wettelijke eisen. De vorderingen en de beoordeling daarvan 1. Eisers vorderen dat gedaagden voor een mogelijke zesde inspectie de toegang zal worden ontzegd en dat zij zullen worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade van € 239.000,00, alsmede dat de gemeente E zal worden opgedragen alle correspondentie tussen de gemeente en C met betrekking tot het betreffende pand aan X ter kennis te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per keer dat daar niet aan wordt voldaan. Ontvankelijkheid van eiseres in hun vordering tegen de burgemeester 2. Nu eisers de burgemeester in zijn hoedanigheid hebben gedagvaard, dus in zijn functie van voorzitter van het college van burgemeester en wethouders, welk college noch gezamenlijk noch bij haar afzonderlijke leden in rechte kan optreden, moet hun vordering als kennelijk gericht tegen de gemeente worden aangemerkt. Gedaagden stellen daarom terecht dat eisers niet ontvankelijk verklaard dienen in hun vordering tegen de burgemeester, nu zij deze niet in persoon hebben gedagvaard. Toegang voor een eventuele zesde inspectie 3. Ten aanzien van een mogelijke zesde inspectie verwijst gedaagde naar het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 20 januari 2004 gericht aan C, waaruit blijkt dat het college wat haar betreft geen verdere inspecties meer voorstaat. Nu het echter mogelijk is dat het college de uitvoer van deze inspectie in een bestuursrechterlijke procedure wordt opgedragen door de bestuursrechter, kan gedaagde geen garantie geven dat die inspectie ook nooit zal plaatsvinden, aldus gedaagde. 4. Voorshands geoordeeld heeft gedaagde met het besluit van 20 januari 2004 en de toelichting daarop ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat het college, vanuit haar eigen visie, niet meer voornemens is een zesde inspectie te doen plaatsvinden. Het verhandelde ter zitting geeft de voorzieningenrechter ook geen reden aan te nemen dat het college op deze visie terug zal komen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen, waaronder de gemeente alsnog aanleiding zou hebben om tot een nieuwe inspectie over te gaan, bijvoorbeeld als gevolg van het verloop van een eventuele beroepsprocedure tegen het besluit van 20 januari 2004. Gelet hierop zal de vordering van eisers ten aanzien van de ontzegging van de toegang voor een eventuele zesde inspectie worden afgewezen. Vordering van een voorschot op de schade 5. Ten aanzien van een voorschot op de schade geldt dat dit een geldvordering is en dat voor toewijzing van een geldvordering binnen het kader van een kort geding in ieder geval de voorwaarde moet zijn vervuld dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Dit is het geval als de vordering niet wordt bestreden of indien met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen. Voorts moet uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist zijn en mag het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – niet aan toewijzing in de weg staan. 6. Eisers leggen aan de vordering tot schadevergoeding het stelselmatig en bewust onrechtmatig- dan wel onzorgvuldig handelen van de gemeente ten grondslag. In een bij de gedingstukken gevoegde bijlage hebben zij de door hen geclaimde schadeposten vermeld. Gedaagde betwist dat er sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad dan wel anderszins van een zodanig handelen van de gemeente dat zij op grond daarvan gehouden zou zijn tot het betalen van schadevergoeding aan eisers. Voorts betwist gedaagde dat overigens voldaan zou zijn aan de criteria op grond waarvan in kort geding een geldvordering kan worden toegewezen. 7. Vooralsnog is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk dat gedaagde jegens eisers stelselmatig en bewust onrechtmatig heeft gehandeld. Dat gedaagde jegens eisers aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor eventueel door eisers geleden schade, is op voorhand niet onaannemelijk. Daartoe dient echter wel vast te staan dat er schade is geleden, dat die schade ten gevolge van (onzorgvuldige) besluitvorming is ontstaan en wat de hoogte van die schade is. Het door eisers overgelegde overzicht (produktie 27), welk overzicht op geen enkele wijze nader met stukken is onderbouwd, biedt daarin onvoldoende inzicht. Eisers hebben daarmee hun vordering in onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat deze daarom moet worden afgewezen. Verzoek om afgifte van stukken 8. Eisers verzoeken afgifte van alle correspondentie die gedaagde en C hebben gevoerd over het betreffende pand. Het achterhouden van deze informatie is in de visie van eisers in strijd met een goede proceseconomie. Gedaagde stelt dat aan eisers alle terzake relevante brieven in het kader van de voorliggende bestuursrechtelijke procedures, ook die waar C bij betrokken is geweest aan eisers zijn verstrekt. Het verzoek van eisers is daarom te weinig concreet, want niet duidelijk is welke stukken zij nog wensen te ontvangen en bovendien dienen eisers zich met dit verzoek niet tot de civiele rechter, maar tot de bestuursrechter te wenden, aldus gedaagde. 9. De voorzieningenrechter leest het verzoek van eisers als een verzoek inzake de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob). Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat in de literatuur en jurisprudentie algemeen aanvaard is dat de burgerlijke rechter terugtreedt en de eisende partij niet ontvankelijk in diens vordering dient te verklaren, indien er met betrekking tot het geschil een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechterlijke procedure open staat of heeft gestaan. Nu inzake besluiten op verzoeken betreffende de Wob de bestuursrechter de bevoegde rechter is, zullen eisers in deze procedure, gelet op het hiervoor overwogene, niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Proceskosten 10. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De beslissing De voorzieningenrechter 1. verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vordering jegens de burgemeester, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de gemeente in en buiten rechte, 2. verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vordering tot afgifte van stukken, 3. weigert de overige gevorderde voorzieningen, 4. veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 241,00 voor verschotten. Dit vonnis is gewezen door mr. H.Æ. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 20 februari 2004. de griffier de rechter