Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6272

Datum uitspraak2004-03-23
Datum gepubliceerd2004-03-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005811-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voetbalsupporter MVV is onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen naar aanleiding van het besluit van de gemeente [M.] om geen financiële steun meer te verlenen aan voetbalvereniging MVV.


Uitspraak

Parketnummer: 03/005811-03 Datum uitspraak: 23 maart 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], [adres verdachte]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 14 mei 2003 in de gemeente [M.] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg de Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer politieagenten, te weten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 15], en/of [benadeelde partij 16] en/of tegen het stadhuis, welk geweld heeft bestaan in het opdringen tegen, duwen tegen en/of trekken aan die politieagent(en), het slaan en schoppen van die politieagent(en), het gooien van glazen, flessen, stenen en/of vuurwerk althans voorwerpen tegen althans in de richting van die politieagent(en) en/of tegen of in de richting van het stadhuis en/of in het slaan, duwen en schoppen tegen en/of trekken aan een deur van het stadhuis. Verweer betreffende onrechtmatige bewijsgaring Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de inverzekeringstelling van zijn cliënt onrechtmatig was en de verdenking jegens zijn cliënt achteraf is geconstrueerd. Ten tijde van de aanhouding bestond tegen zijn cliënt geen redelijk vermoeden van schuld. De raadsman heeft dit verweer toegelicht met het argument dat louter uit de aanwezigheid van [verdachte] in de aanwezige groep mensen op de Markt te [M.] niet mag worden afgeleid dat deze aldaar gewelddadige handelingen verrichtte. De reden dat zijn cliënt dit verweer niet eerder heeft aangevoerd is, dat hij tijdens de verhoren die plaatsvonden in het politiebureau niet werd bijgestaan door een advocaat. De raadsman acht daarmee niet alleen de inverzekeringstelling onrechtmatig, doch is van mening dat ook de door verdachte afgelegde verklaringen op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden en verdachte vrijgesproken wordt van het hem tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal blijkt dat er op 16 mei 2003 voldoende verdenking bestond om tot aanhouding van verdachte over te gaan. Deze verdenking was gegrond op de waarnemingen van de verbalisanten op de avond van 14 mei 2003, gecombineerd met de beelden van de videocamera's, opgenomen op de Markt op deze datum. Op deze beelden herkenden zij verdachte als een van de personen die zich tijdens de bestorming van het stadhuis vooraan bevonden als zijnde een der plegers van gewelddadige handelingen tegen de in de tenlastelegging genoemde politiefunctionarissen en/of het stadhuis. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten hieruit jegens verdachte een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering hebben kunnen afleiden. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van de raadsman. Ten aanzien van het verweer van de raadsman, gericht op de onrechtmatigheid van de verklaringen die verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is vooraf de cautie verleend. Niettemin heeft hij daarna zijn verklaringen afgelegd zonder op zijn advocaat te wachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zijn verklaringen in vrijheid heeft afgelegd, zodat ook dit verweer faalt. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 14 mei 2003 in de gemeente [M.] met anderen, op de openbare weg de Markt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer politieagenten, te weten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 15] en tegen het stadhuis, welk geweld heeft bestaan in het opdringen tegen, duwen tegen en trekken aan die politieagenten, het slaan en schoppen van die politieagenten, het gooien van glazen, flessen, stenen en vuurwerk tegen althans in de richting van die politieagenten en tegen of in de richting van het stadhuis en in het slaan, duwen en schoppen tegen en trekken aan een deur van het stadhuis. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht; De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Ook weegt de rechtbank mee het feit dat verdachte bekend is bij het Centraal informatiepunt voetbalvandalisme en hem in het verleden reeds een civiele uitsluiting tot het bijwonen van voetbalwedstrijden is opgelegd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tezamen met anderen in het openbaar op gewelddadige wijze uiting heeft gegeven aan zijn ongenoegen over het besluit van de gemeente [M.] om geen financiële steun meer te verlenen aan voetbalvereniging MVV, een politiek besluit dat op democratische wijze tot stand is gekomen. Bovendien wilde verdachte met een grote groep mededaders het stadhuis binnendringen om verhaal te halen bij de burgemeester. Verdachte behoorde tot een menigte van 200 tot 300 mensen. Deze menigte heeft zich gekeerd tegen 15 politiefunctionarissen die, overeenkomstig hun opdracht, de toegang tot het stadhuis afschermden. Verdachte bevond zich tijdens de bestorming van het stadhuis in de voorste gelederen. Het geweld dat door de menigte werd gebezigd bestond uit het gooien van glazen, flessen, stenen en vuurwerk in de richting van die politiefunctionarissen en uit het slaan, schoppen, duwen en trekken aan die politiefunctionarissen, waardoor een aantal van hen gewond raakte. Dit geweld was gelet op de aard daarvan, het ontbreken van beschermende kleding bij de politiefunctionarissen en de overmacht van de menigte voor de politiefunctionarissen bedreigend en angstaanjagend. Ook verdachte heeft het gebruik van geweld niet geschuwd. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een stadionverbod zoals gevorderd door de officier van justitie. Weliswaar bestaat er een relatie tussen de openlijke geweldpleging en voetbal, doch in casu was dit geweld gericht op democratische besluitvorming van de gemeente [M.], zodat met het opleggen van een stadionverbod geen strafrechtelijk doel gediend wordt. De vorderingen van de benadeelde partijen Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij de gemeente [M.], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 15], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 10] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd. Ter terechtzitting heeft [benadeelde partij 12] zijn vordering toegelicht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht: de gemeente [M.] voor een bedrag van € 1769,45, [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 13], , [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 15], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 10] elk voor een bedrag van € 227,--, [benadeelde partij 14] voor een bedrag van € 150,--, [benadeelde partij 12] voor een bedrag van € 1600,--, [benadeelde partij 1] voor een bedrag van € 250,-- en [benadeelde partij 4] voor een bedrag van € 521,--. Nu voorts aan verdachte ter zake van dat feit op de voet van het bepaalde in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen tot de hiervoor vermelde bedragen worden toegewezen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal personen dat wordt verdacht van openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. Vervolgens dienen de vorderingen van de individuele benadeelde partijen toegewezen te worden tot ieders deel. Naar het oordeel van de rechtbank laat de wet deze constructie niet toe, gelet op het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek. Nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partijen aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten. De op te leggen straf en maatregelen zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHT maanden; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot TWEE maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij 1. De gemeente [M.] te betalen een bedrag van € 1769,45,-- (zegge: EENDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENZESTIG euro en VIJFENVEERTIG eurocent); 2. [benadeelde partij 6] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 3. [benadeelde partij 7] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 4. [benadeelde partij 14] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 5. [benadeelde partij 16] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 6. [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 7. [benadeelde partij 8] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 8. [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 9. [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 250,-- (zegge: TWEEHONDERDVIJFTIG euro); 10. [benadeelde partij 9] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 11. [benadeelde partij 10] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 12. [benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van € 521,-- (zegge: VIJFHONDERDEENENTWINTIG euro); 13. [benadeelde partij 15] te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: EENHONDERDVIJFTIG euro); 14. [benadeelde partij 13] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro); 15. [benadeelde partij 12] te betalen een bedrag van € 1600,-- (zegge: EENDUIZENDZESHONDERD euro). - veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van 1. De gemeente [M.] te betalen een bedrag van € 1769,45,-- (zegge: EENDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENZESTIG euro en VIJFENVEERTIG eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen; 2. [benadeelde partij 6] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 3. [benadeelde partij 7] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 4. [benadeelde partij 14] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 5. [benadeelde partij 16] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 6. [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 7. [benadeelde partij 8] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 8. [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 9. [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 250,-- (zegge: TWEEHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen; 10. [benadeelde partij 9] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 11. [benadeelde partij 10] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 12. [benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van € 521,-- (zegge: VIJFHONDERDEENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen; 13. [benadeelde partij 14] te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: EENHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen; 14. [benadeelde partij 15] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; 15. [benadeelde partij 12] te betalen een bedrag van € 1600,-- (zegge: EENDUIZENDZESHONDERD euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen; - verstaat dat toepassing van de onder 1 tot en met 15 vermelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichtingen tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien verdachte aan een benadeelde partij het voormelde bedrag heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van de voormelde bedragen heeft voldaan, de verplichting tot betaling van deze bedragen aan de desbetreffende benadeelde partijen komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. M.J.H.T. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2004.