Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6276

Datum uitspraak2004-02-24
Datum gepubliceerd2004-03-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3632 ZW + 01/3633 WW + 01/3634 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding kosten van op verzoek van partijen opgesteld psychiatrisch rapport.


Uitspraak

01/3632 ZW + 01/3633 WW + 01/3634 WAO U I T S P R A A K in de gedingen tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 mei 2001, nummers 99/5470 WAO + 99/1702 WW + 99/8760 ZW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De gedingen zijn -gevoegd- behandeld ter zitting van de Raad op 13 januari 2004, waar voor appellant is verschenen M.J. Gerritsen en waar namens gedaagde niemand is verschenen. II. MOTIVERING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen dat deel van de aangevallen uitspraak waarbij hij is veroordeeld tot betaling van de kosten van de namens gedaagde bij brief van 7 april 2000 ingebrachte rapportage van Stressco ten bedrage van ƒ 1.000,-. Namens appellant is ter onderbouwing van het hoger beroep aangevoerd dat ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de vergoeding van de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing is. Gelet hierop en ook op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt aan belanghebbende -anders dan een vergoeding van de werkelijk aan het rapport van Stressco verbonden kosten- een forfaitaire vergoeding toe van ƒ 688,- tot ƒ 861,- of ten hoogste ƒ 1.284,70. Deze bedragen worden genoemd in artikel 1, eerste lid, onder Ia van het van toepassing verklaarde Besluit tarieven in strafzaken, aldus appellant. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat, nu in dit geval sprake is van een min of meer standaardonderzoek, een vergoeding van ƒ 688,- (€ 312,20) aangewezen is. De Raad ziet het hoger beroep niet slagen en verwijst naar hetgeen hij in zijn uitspraak van 28 juni 2000, gepubliceerd in USZ 2000/232, heeft overwogen: "Waar in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing is verklaard en de Raad geen grond ziet om wat betreft de vergoeding van kosten verbonden aan op verzoek van partijen door een deskundige uitgebrachte verslagen onderscheid te maken tussen enerzijds psychiaters en anderzijds andere medisch specialisten en niet medisch deskundigen is de Raad -anders dan appellant- van oordeel dat voor bepaling van de omvang van de terzake de betrokken psychiatrische expertise toe te kennen vergoeding geen aansluiting moet worden gezocht bij het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onderdeel I, van het Besluit tarieven in strafzaken, maar bij het bepaalde in onderdeel IV van dat artikellid." De Raad voegt daaraan nog toe dat een bestede tijd van tenminste 8,5 uur voor het opstellen van de rapportage door de psychiater W.C. Bohlmeijer en de psycholoog A.R.T. Kalksma van Stressco hem bepaald niet onaannemelijk voorkomt en dat, mede gelet op het ten tijde hier in geding krachtens artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, toepasselijke forfaitaire bedrag ad ƒ 116,60 per uur, een aldus te berekenen vergoeding tenminste op een nauwelijks lager bedrag dan ƒ 1.000,- zou uitkomen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat er aanleiding bestaat te beslissen als aangegeven in rubriek III. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 409,- wordt geheven. Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004. (get.) J.W. Schuttel. (get.) J.D. Streefkerk. MR