Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6420

Datum uitspraak2004-02-05
Datum gepubliceerd2004-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001880.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf + TBS met verpleging voor meermalen diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd door twee of meer verenigde personen, mishandeling, medeplegen van verkrachting en medeplegen van afpersing of diefstal met geweld.
6 jaar gevangenisstraf + schadevergoedingen.


Uitspraak

tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 23 mei 2003 in de strafzaak onder de parketnummers 02/002325-02; 02/018477-02; 02/002317-01 (TUL) tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1982, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. Gelet op de verfeitelijking van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 6. ten laste gelegde is het de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om ten laste te leggen dat verdachte op of omstreeks genoemde datum en plaats [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of een bedreiding met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en). Het hof leest de tenlastelegging onder 6. verbeterd in die zin. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7., alsmede het bij parketnummer 02/018477-02 onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (t.a.v. parketnummer 02/002325-02) 1. hij op 26 oktober 2002 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Blauwe Nokia 3310), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en diens mededader die [slachtoffer 1] de woorden hebben toegevoegd: "stoppen" en vervolgens die [slachtoffer 1] eenmaal met kracht tegen diens hoofd/hals hebben geschopt/getrapt en ten val hebben gebracht; 2. hij op 26 oktober 2002 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (blauwe Nokia 5210) en een sleutelbos (van o.a. de woning [adres] te Breda) en een portemonnee en een bankpas (Rabobank) en een jas, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en diens mededader die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht en tegen het lichaam hebben geschopt/getrapt, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten meerdere kaakfracturen; 3. hij op 26 oktober 2002 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen fototoestellen met toebehoren en een gereedschapskoffer en een mobiele telefoon (merk Siemens) en een portemonnee (inhoudende onder meer een geldbedrag en winkelpassen en een sleutelhanger en postzegels) en een rugtas en een boormachine en een borenset en een tijdklok en een decoder en een geldbedrag en een muntenverzameling en een pot en een sleutelbos en een portefeuille, toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel; 4. hij op 05 oktober 2002 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een discman en een portemonnee (met inhoud) en een sleutelbos en een boek en een plastic tas, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer 4] van achteren hebben vastgepakt en tegen het hoofd hebben geslagen en geschopt/getrapt, waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam en die [slachtoffer 4] vervolgens hebben meegetrokken en dat hij, verdachte en zijn mededaders (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer 4] hebben gezegd: "Als je omkijkt, steek ik je lek" en "als je omkijkt steken we je neer" en dat hij ging steken als die [slachtoffer 4] zijn telefoontje niet zou geven en "moet ik je steken" en "wat is je pincode", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en dat verdachte en zijn mededaders een mes tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] hebben gedrukt/geduwd/geprikt en een voet/schoen op het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 4] gezet terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag en de ogen van die [slachtoffer 4] bedekt en die [slachtoffer 4] opnieuw geslagen en met een mes gesneden/geprikt in een pink van die [slachtoffer 4] en dat hij, verdachte die [slachtoffer 4] heeft geschopt/getrapt, waardoor die [slachtoffer 4] vervolgens in het water terecht kwam; 5. hij in de periode van 1 november 2002 tot en met 2 december 2002 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf afpersing of diefstal met geweld van een Turkse juwelier, gevestigd op de Haagdijk, opzettelijk handschoenen en mutsen en een busje CS-gas en een mes kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden gehad; 6. hij op 17 november 2002 te Breda, door geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5], hebbende verdachte zijn penis of een (deel van een) voorwerp in de vagina van die [slachtoffer 5] gebracht/geduwd en vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [slachtoffer 5] van achteren is genaderd en heeft vastgepakt en een doek/lap/sjaal om het gezicht van die [slachtoffer 5] heeft gedraaid en gebonden en de mond van die [slachtoffer 5] heeft bedekt, en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte die [slachtoffer 5] heeft opgetild en naar een brandgang heeft gebracht en bestaande die bedreiging met geweld hierin dat verdachte tegen die [slachtoffer 5] gezegd: "Mond houden, je wilt toch niet dood" en "Mond houden, niet schreeuwen" en (zakelijk weergegeven) dat die [slachtoffer 5] haar knieën op moest trekken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en aldus voor die [slachtoffer 5] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; 7. hij op 17 november 2002 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sleutels en een tas met inhoud en ringen, toebehorende aan [slachtoffer 5], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer 5] van achteren zijn genaderd en hebben vastgepakt en een doek/lap/sjaal om het gezicht van die [slachtoffer 5] hebben gedraaid en gebonden en de mond van die Marrewijk hebben bedekt en die [slachtoffer 5] in/tegen het gezicht en het hoofd hebben geslagen en/of gestompt; (t.a.v. parketnummer 02/018477-02) 1. hij op 2 september 2002 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 6], in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 2. hij op 2 september 2002 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een beeldscherm, toebehorende aan ISPC, heeft vernield. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7., alsmede het bij parketnummer 02/018477-02 onder 1. en 2. meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de bewezenverklaring door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Ten aanzien van het onder 6. bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat ook het opzet van verdachtes mededader was gericht op de verkrachting. Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen voor zover door verdachtes mededader begaan, en bewezen verklaren dat de verdachte de ten laste gelegde verkrachting alleen heeft gepleegd. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 4. en 7. bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 312, eerste en tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/002325-02 onder 2. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 312, eerste en tweede lid onder 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/002325-02 onder 3. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 311, eerste lid onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/002325-02 onder 5. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 46, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, junctis de artikelen 317, eerste lid, en 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/002325-02 onder 6. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/018477-02 onder 1. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bij parketnummer 02/018477-02 onder 2. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregelen Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Wat betreft de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan een negental deels zeer ernstige strafbare feiten, waarbij in het bijzonder het door verdachte - al dan niet in vereniging met zijn mededader(s) - gepleegde excessieve geweld tegen personen in het oog springt. Zo heeft verdachte zich onder meer schuldig gemaakt aan het in vereniging met een ander of anderen plegen van een viertal zeer gewelddadige berovingen van personen, waarbij niets vermoedende burgers, die zich bevonden in het publieke domein, werden overmeesterd door onevenredig geweld, zoals het zeer krachtig slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam, en vervolgens van hun geld en/of bezittingen werden beroofd. In één geval is een dergelijke beroving gepaard gegaan met een gewelddadige verkrachting door verdachte van een destijds negenenvijftigjarige vrouw. Na het slachtoffer op gewelddadig wijze te hebben mishandeld, te hebben meegenomen naar een donkere brandgang en van haar onderkleding te hebben ontdaan, heeft verdachte vervolgens zijn lusten op deze weerloze vrouw gebotvierd. In het geval zoals onder 2. bewezenverklaard hebben verdachte en zijn mededader het slachtoffer [slachtoffer 2] op dusdanige wijze mishandeld dat deze als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en buiten bewustzijn is geraakt. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededader - in de veronderstelling verkerend dat mogelijk [slachtoffer 2] was overleden - het slachtoffer op een afgelegen plaats in een park achtergelaten en beroofd van onder meer de sleutels van zijn woning. Met behulp van de ontvreemde sleutels zijn beide daders vervolgens binnengedrongen in de woning van laatstgenoemd slachtoffer, waarbij een aanzienlijke buit werd verkregen. Verdachte heeft bij de uitvoering van deze feiten een bepalende rol gespeeld. Het was vaak de verdachte die als eerste de niets vermoedende slachtoffers van achteren aanviel en al dan niet met een gerichte trap van de voet of anderszins tegen de grond werkte. Verdachte heeft aldus getoond geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, dan wel voor hun bezittingen. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten, naast de lichamelijke gevolgen, die in het geval van slachtoffer [slachtoffer 2] waarschijnlijk blijvend zijn, kunnen leiden tot vaak langdurige nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers, hetgeen in het bijzonder het geval is bij het slachtoffer van voormelde verkrachting. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is voorts rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld; - de mate waarin het bewezen verklaarde financiële en/of materiële schade aan de benadeelden/of hun verzekeraars en bovendien grote overlast, ongemak en ergernis voor de benadeelden heeft veroorzaakt; - de hierna vast te stellen licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte; - de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, te weten -kort gezegd- diefstal in vereniging door middel van braak van een personenauto toebehorende aan [slachtoffer 7], gepleegd in de periode van 18 tot en met 19 oktober 2002 te Breda (Boschstraat), voor welk feit de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de inhoud van: 1. het de verdachte betreffend rapport, d.d. 26 maart 2003 opgemaakt door mevrouw drs. J.C.P.M. de Veth, psycholoog, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-: Uit het onderzoek komt naar voren dat betrokkene snel ontregeld raakt. Dit wordt ook duidelijk in de gesprekscontacten, waar bijna niets nodig is om de druk bij betrokkene op te voeren en de spanning te zien stijgen. Wanneer de spanning te hoog wordt zal angst zich omzetten in agressie. Betrokkene probeert wel de agressie onder controle te houden, maar omdat er sprake is van te beperkte innerlijke controlemechanismen om te compenseren voor de aanwezige kwetsbaarheid en impulsiviteit, lukt hem dat niet. De aanwezige problematiek in de agressieregulatie wordt bevestigd in de anamnestische gegevens, waar betrokkene melding maakt van veel vechtpartijen in zijn jeugd. Ook geeft betrokkene aan dat agressie zijn manier is om met problemen om te gaan. Omdat onder druk gemakkelijk vervreemding van gevoelens optreedt, voelt betrokkene impulsdoorbraken niet aankomen. Hij voelt zich er ook niet verantwoordelijk voor. Andere dingen die betrokkene vertelt, zoals bijvoorbeeld het zien bewegen van dingen op zijn kamer, rare gedachten hebben in zijn hoofd het denken aan het wat aandoen van mensen die hem slecht behandeld hebben, doen wat waanachtig aan. Het bovenbeschreven beeld doet denken aan een persoonlijkheidsstoornis met schizotypische trekken. Er is duidelijk sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis: betrokkene is niet in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat hij zich aan de wet moet houden. Er is sprake van impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressie. Betrokkene betuigt wel spijt t.a.v. delicten, maar deze gevoelens lijken niet echt geïnternaliseerd, waardoor er gesproken kan worden over lancunes in de gewetensvorming. Er zijn vanuit de anamnestische gegevens aanwijzingen dat er sprake was van een gedragsstoornis beginnend voor het vijftiende jaar. In het contact geeft betrokkene op het eerste gezicht duidelijk aan in te zien dat hij een probleem heeft en daar hulp voor te willen. Als hij meer onder druk gezet wordt, blijkt hij het echter erg moeilijk te vinden dat anderen over hem gaan beslissen. Betrokkene zou wel hulp willen maar dan moet hij wel zelf kunnen bepalen door wie en hoe. Ook de negatieve behandelindicatoren die naar voren komen uit het testonderzoek wijzen op een afwerende houding t.a.v. de hulpverlening. De bovenbeschreven problematiek is zeer ernstig te noemen en het risico op recidive dient zeer groot ingeschat te worden. Dit gezien het feit dat de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene zo kwetsbaar is dat hij erg gemakkelijk spanning opbouwt en deze spanning om zal zetten in agressie zonder dit aan te voelen komen of zich er voor verantwoordelijk te voelen. Daarnaast beschikt betrokkene ook niet over een voldoende ontwikkelde gewetensfunctie, zodat schuld- en/of empathische gevoelens voor anderen ook niet op kunnen treden als buffer voor agressieve doorbraken. Betrokkene zou in een behandeling moeten leren om een situatie te creëren waarin de spanning laag blijft, zodat de acting-out vermindert. Wanneer deze behandeling niet opgelegd wordt in een zeer dwingend kader, acht ondergetekende de kans zeer groot dat betrokkene zich aan de behandeling zal ontrekken. Dit gezien zijn weerstand tegen behandeling en hulpverlening. Concreet betekent dit dat in de ogen van ondergetekende het risico van recidive van ernstig gewelddadige feiten slechts ondervangen kan worden door het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Betrokkene leed op het moment dat het ten laste gelegde is gepleegd aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zijnde een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en schizotypische trekken. Het ten laste gelegd kan aan de verdachte worden toegerekend. De psychische gesteldheid van verdachte levert grond op voor het aannemen van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vordert de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel van terbeschikkingstelling. Genoemde veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, vordert een bevel tot verpleging van overheidswege. 2. het de verdachte betreffend rapport, d.d. 28 maart 2003 opgemaakt door K. Visser, psychiater, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-: Betrokkene erkent dat hij vaak problemen heeft met zijn gevoelens, in casu met zijn agressiviteit. Hij kan snel prikkelbaar en boos worden. Het feit dat zijn agressiviteit kan leiden tot een gevaar voor veiligheid van anderen wordt door betrokkene op het moment supreme niet steeds ingezien. Het is opvallend dat betrokkene in feite zijn agressie, zijn gedragsstoornissen tracht achteraf te minimaliseren, dan wel te bagatelliseren. Ook is er een sterke mate tot externaliseren van agressieve gebeurtenissen waarbij hij is betrokken, dat wil zeggen hij legt gemakkelijk de schuld bij anderen. Het niet direct spontaan aangeven van spijtgevoelens valt daarbij op. In feite is dit gedrag reeds sinds zijn vroege jeugd in potentie aanwezig. Tegen deze achtergrond is het duidelijk dat betrokkene niet altijd in staat is zich te conformeren aan de maatschappelijke normen en waarden, zoals dat men in het algemeen weet dat men zich aan de wet moet houden. We hebben te maken met een man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis die eigenlijk al voor de puberteit zijn eerste verschijnselen toont, gepaard gaande met een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen. De voorgeschiedenis van betrokkene wijst vanaf zijn schoolleeftijd op een toenemende neiging, tot geweldpleging t.o.v. anderen. Er is daarbij een duidelijke neiging zich nu te verontschuldigen en te wijzen op het gebrek aan hulp dan wel dat hij verkeerde hulp heeft gekregen. Overwegend blijft toch het feit dat betrokkene bij het ene delict na het andere delict betrokken raakt en dit biedt weinig toekomstperspectief. Mag er op grond van het eerder gestelde wellicht sprake zijn van een lichte mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid, als geheel moet betrokkene toch worden beschouwd als iemand die gemakkelijk gevaar voor de veiligheid van anderen kan opleveren. Zeer langdurige hulp zal dan ook in TBS kader met dwangverpleging naar de mening van onderzoeker noodzakelijk zijn. Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke ontwikkeling van zijn geestvermogens, in diagnostische zin het beste te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van een af en toe overmatig gebruik van alcohol en drugs, vaak voorafgaande aan een delict. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was bovengenoemde stoornis aanwezig. De psychische gesteldheid van betrokkene levert grond op voor het aannemen van een geringe mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De veiligheid van anderen ,dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen vordert de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel van terbeschikkingstelling. De genoemde veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vordert een bevel tot verpleging van overheidswege. Gezien de cumulatie van de delicten bij betrokkene, zowel in aantal als in ernst en de wijze waarop betrokkene hierop reageert, met name het minimaliseren en bagatelliseren van feiten en gebeurtenissen en de neiging tot het externaliseren maken een terbeschikkingstelling met dwangverpleging volgens onderzoeker noodzakelijk. Het hof neemt voormelde adviezen en conclusies over en maakt die tot de zijne. Uit voormelde rapporten blijkt dat de voornoemde deskundigen zich bij hun onderzoek slechts hebben gebaseerd op de bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten. Beide deskundigen zijn ter terechtzitting in hoger beroep gehoord en hebben daarbij onder ede verklaard -zakelijk weergegeven- dat hun adviezen en conclusies, zoals verwoord in voormelde rapporten, niet wezenlijk anders hadden geluid als zij ten tijde van hun onderzoek naar de geestvermogens van verdachte van de overige ten laste gelegde feiten op de hoogte waren geweest. In die nadere feiten vinden beide deskundigen een bevestiging van de conclusies en adviezen waartoe zij kwamen op grond van de hen destijds wel bekende feiten. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door de verdachte begane feiten zoals bewezenverklaard bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7. misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving telkens een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen het opleggen van die maatregel eist. Het hof zal daarnaast tevens bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 2] (gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) als gevolg van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 2. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van ? 8.522,21. Het hof stelt de materiële schade op een bedrag van ? 522,21. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op een bedrag van ? 8.000,--. Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 8.522,21 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, (met bepaling dat indien en voor zover de mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd). Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat [slachtoffer 3] (gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) als gevolg van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 3. bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden, welke het hof stelt op een bedrag van ? 407,21. Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 407,21 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, (met bepaling dat indien en voor zover de mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 5], wonende [adres], als gevolg van de bij parketnummer 02/002325-02 onder 6. en 7. bewezen verklaarde feiten, schade heeft geleden tot een bedrag van ? 3.354,59. Het hof stelt de materiële schade op een bedrag van ? 354,59. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op een bedrag van ? 3.000,--. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 3.354,59 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De vordering tot tenuitvoerlegging Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 26 februari 2002 onder parketnummer 02/002317-01. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. Het hof zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. De vorderingen van de benadeelde partijen 1. [slachtoffer 2] (gemachtigde mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van ? 8.522,21. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 2. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Aan de benadeelde partij is door het bij parketnummer 02/002325-02 onder 2. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn mededader toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag. De vordering is mitsdien geheel voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij ter hoogte van ? 499,80. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. 2. [slachtoffer 3] (gemachtigde mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van ? 407,21. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 3. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is mitsdien geheel voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij ter hoogte van ? 124,95. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. 3. [slachtoffer 5], wonende [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van ? 3.354,59. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij parketnummer 02/002325-02 onder 6. en 7. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Aan de benadeelde partij is door het bij parketnummer 02/002325-02 onder 6. en 7. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn mededader toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag. De vordering is mitsdien geheel voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begoot op nihil. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De toegepaste wettelijke voorschriften De oplegging van straf en maatregelen is gegrond op de artikelen 10, 14g (oud), 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 46, 47, 57, 60a, 242, 300, 310, 311, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7., alsmede het bij parketnummer 02/018477-02 onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte bij parketnummer 02/002325-02 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7., alsmede het bij parketnummer 02/018477-02 onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1.: "Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; 2.: "Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft"; 3.: "Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels"; 4.:"Diefstal, voorafgegaan, vergezeld, en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; 5.: "Medeplegen van voorbereiding van: afpersing, of van: diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken". 6.: "Verkrachting"; 7.: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; 8.: "Mishandeling", 9.: "Opzettelijk en wederechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast voorts dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]), te betalen een bedrag van € 8.522,21 (zegge achtduizendvijfhonderd tweeëntwintig euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdzeventig (170) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft en met bepaling dat indien en voor zover de mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan is bevrijd. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (gemachtigde mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]), te betalen een bedrag van € 407,21 (zegge vierhonderdzeven euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van acht (8) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft en met bepaling dat indien en voor zover de mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan is bevrijd. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5], wonende [adres] te betalen een bedrag van ? 3.354,59 (zegge drieduizenddriehonderd vierenvijftig euro en negenenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zevenenzestig (67) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Gelast de tenuitvoerlegging alsnog van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 26 februari 2002 onder parketnummer 02/002317-01 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van vier maanden. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan laatstgenoemde een bedrag van ? 8.522,21 (zegge achtduizendvijfhonderd tweeëntwintig euro en eenentwintig eurocent), met bepaling dat indien en voor zover verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij Kieboom gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op het bedrag van ? 499,80 (zegge vierhonderd negenenegentig euro en tachtig eurocent). Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, per adres [adres]) toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan laatstgenoemde een bedrag van € 407,21 (zegge vierhonderdzeven euro en eenentwintig eurocent), met bepaling dat indien en voor zover verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij Van der Velden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op het bedrag van € 124,95 (honderdvierentwintig euro en vijfennegentig eurocent). Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5], wonende [adres], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan laatstgenoemde een bedrag van € 3.354,59 (zegge drieduizenddriehonderd vierenvijftig euro en negenenvijftig eurocent). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij telkens vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer telkens vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Dit arrest is gewezen door Mr. Van Zon, als voorzitter Mrs. Bergkotte en Klip, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2004. Mr. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1982, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 23 mei 2003 ter zake van: t.a.v. parketnummer 2325-02: sub 1: "Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 2 telkens: "Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft", sub 3: "Diefstal door twee of meer verenigde persoenen waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door middel van valse sleutels", sub 4:"Diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 5: "Medeplegen van voorbereiding van afpersing of diefstal met geweld", sub 6: "Medeplegen van verkrachting", sub 7: ""Diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", t.a.v. parketnummer 18477-02: sub 1: "Mishandeling", sub 2: "Opzettelijk en wederechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen"; veroordeeld tot: 6 jaar gev. straf MAV. + TBS met verpleging, Wijst vord benadeelde partijen toe en verplichting tot bet. a.d. Staat tbv slachtoffers;TUL 1 mnd. gev. strf.;