Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6481

Datum uitspraak2004-03-25
Datum gepubliceerd2004-03-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/5015 WAO, 01/5095 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toepassing gegeven aan de medische besluitenregeling van hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO door app. Geen inhoudelijke beoordeling besluiten door rechtbank. Terugverwijzing naar rechtbank.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 01/5015 WAO 01/5095 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en [naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 18 oktober 1999 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 21 november 1998, waarbij de door haar voor het jaar 1999 verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is vastgesteld op 1,67%. Bij besluit van 25 februari 2000 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 24 november 1999, waarbij de door haar voor het jaar 2000 verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO is vastgesteld op 2,44%. De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 10 augustus 2001 het namens gedaagde tegen die besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde en bepaald dat appellant het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt. Appellant is op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 29 januari 2002, aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen. Namens gedaagde heeft mr. M.H. Feiken, juridisch adviseur te Tilburg, een verweerschrift, gedateerd 27 februari 2002, ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 februari 2004, waar voor appellant is verschenen mr. K.D. van Someren, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde, zoals aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tot het oordeel gekomen dat een beslissing op bezwaar, waaraan een procedure ten grondslag heeft gelegen waarbij toepassing is gegeven aan het bepaalde in de artikelen 88c en 88d van de WAO en waarvan het resultaat van invloed is op de te nemen beslissing op het door de werkgever ingediend bezwaar, in strijd moet worden geacht met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In gelijke zin heeft de rechtbank geoordeeld bij een uitspraak van 10 december 1999. Deze uitspraak heeft de Raad bij zijn uitspraak van 20 juli 2001, USZ 2001/198, vernietigd. Gelet op deze uitspraak, alsmede zijn uitspraak van 13 februari 2002, USZ 2002/98, moet de Raad vaststellen dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak appellant ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij bij het nemen van zijn besluiten van 18 oktober 1999 en 25 februari 2000 toepassing heeft gegeven aan de medische besluitenregeling van hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO. Het had op de weg van de rechtbank gelegen om deze besluiten inhoudelijk te beoordelen, waarbij met betrekking tot medische gegevens zo nodig toepassing zou zijn gegeven aan het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. In het voetspoor van de hiervoor vermelde uitspraken acht de Raad ook in dit geding termen aanwezig om de zaken terug te wijzen naar de rechtbank. De proceskosten van gedaagde in hoger beroep bedragen € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de besluiten van 18 oktober 1999 en 25 februari 2000 in rechte geen stand houden, is het aan de rechtbank om deze kosten te betrekken bij een veroordeling van appellant in de proceskosten van gedaagde. De Raad voegt hier aan toe dat het ook overigens weer aan de rechtbank is om te beslissen over de proceskosten van gedaagde in beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Wijst de zaken terug naar de rechtbank Dordrecht. Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004. (get.) G. van der Wiel (get.) A. Kovács