Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6656

Datum uitspraak2004-01-30
Datum gepubliceerd2004-03-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers03/00822
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel geldt dat moet worden bezien of zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de aanslagregeling voor het jaar 2001 (op het in geschil zijnde punt) berustte op een weloverwogen standpuntbepaling door de Ambtenaar. 9. Gelet op het karakter van de bezwaarprocedure – een belastingplichtige mag ervan uitgaan dat in bezwaar een zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt en dat een herroeping van dat besluit weloverwogen geschiedt – moet die vraag naar het oordeel van het Hof bevestigend worden beantwoord. 10. Niettemin kan, nu de feitelijke situatie met betrekking tot de onderhavige objecten op 1 januari 2001 wezenlijk afweek van die op 1 januari 2002, belanghebbende voor wat betreft het jaar 2002 zich niet met vrucht beroepen op – kort gezegd – bedoelde bewuste standpuntbepaling. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tiende enkelvoudige belastingkamer nummer 03/00822 (OZB) Proces-verbaal mondelinge uitspraak Belanghebbende : X] Te : [Z] Verweerder : het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Ede (hierna: de Ambtenaar) Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar Betreft : onroerendezaakbelastingen 2002 Aanslagnummer : [01] Mondelinge behandeling : op 16 januari 2004 te Arnhem Waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Ambtenaar] gronden: 1. Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de onroerende zaak [a-weg 1 te Z]. 2. Op 30 augustus 2000 heeft hij de woning met bijbehorende grond, plaatselijk bekend als [a-weg 2 te Z], gekocht. In de loop van 2001 heeft belanghebbende deze woning laten slopen. Op 26 juli 2001 is hem een bouwvergunning verleend voor de bouw van twee woningen op het perceel [a-weg 2]. In 2001 is een aanvang gemaakt met de (voorbereidingen voor de) bouw van deze woningen. Op 1 januari 2002 was de fundering gereed. De woningen, door de Ambtenaar aangeduid als [a-weg 2 (1) en 2 (2)] doch thans bekend als [a-weg 2 en 3], zijn door belanghebbende bestemd voor verkoop dan wel voor verhuur. 3. Belanghebbende is voor het jaar 2001 ter zake van het gebruik van het object [a-weg 2 te Z] door de Ambtenaar in de heffing van de onroerendezaakbelastingen betrokken. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de betreffende aanslag vernietigd omdat hij – na een ingesteld onderzoek – van oordeel was dat belanghebbende per peildatum 1 januari 2001 niet kon worden aangemerkt als gebruiker van het object. 4. Voor het onderhavige jaar (2002) is belanghebbende in het kader van de onroerendezaakbelastingen – onder meer – aangeslagen voor het gebruik van de objecten [a-weg nummers 2 en 3]. 5. Partijen hebben ter zitting – desgevraagd – verklaard dat de onderwerpelijke beroepsprocedure betrekking heeft op de hiervóór in 4 bedoelde aanslagen. De bestreden uitspraak op bezwaar moet, zo betogen partijen, aldus worden gelezen dat de door belanghebbende tegen deze aanslagen gemaakte bezwaren door de Ambtenaar niet zijn gehonoreerd. Het Hof zal – om redenen van proceseconomie – partijen op dit punt volgen. 6. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de – overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet bekendgemaakte –Verordening onroerende zaakbelastingen 2002 van de gemeente Ede wordt onder de naam “onroerende zaakbelastingen” een gebruikersbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een (binnen de gemeente gelegen) onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. 7. Het standpunt van de Ambtenaar dat belanghebbende op 1 januari 2002 de onroerende zaken (grond) [a-weg 2 en 3] gebruikte in de zin van de hiervóór in 5 genoemde – op artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet gebaseerde – bepaling is, gelet op de hiervóór in 2 vermelde feiten, juist. In zoverre zijn de onderhavige aanslagen terecht aan belanghebbende opgelegd. 8. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel geldt dat moet worden bezien of zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de aanslagregeling voor het jaar 2001 (op het in geschil zijnde punt) berustte op een weloverwogen standpuntbepaling door de Ambtenaar. 9. Gelet op het karakter van de bezwaarprocedure – een belastingplichtige mag ervan uitgaan dat in bezwaar een zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt en dat een herroeping van dat besluit weloverwogen geschiedt – moet die vraag naar het oordeel van het Hof bevestigend worden beantwoord. 10. Niettemin kan, nu de feitelijke situatie met betrekking tot de onderhavige objecten op 1 januari 2001 wezenlijk afweek van die op 1 januari 2002, belanghebbende voor wat betreft het jaar 2002 zich niet met vrucht beroepen op – kort gezegd – bedoelde bewuste standpuntbepaling. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve. 11. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2004 te Arnhem door mr. R. den Ouden, raadsheer, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.M. Sitsen) (R. den Ouden) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 februari 2004 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.