Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7030

Datum uitspraak2004-04-05
Datum gepubliceerd2004-04-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757419-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Verdachte heeft zich op 6 juli 2003 te Delfgauw schuldig gemaakt aan het plegen van twee zeer ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft, door in opdracht van een ander een persoon met benzine te besprenkelen en daarna in brand te steken, zijn slachtoffer zeer ernstig lichamelijk letsel toegebracht en nagenoeg ondraaglijke pijn bezorgd. Het lichaam van het slachtoffer is na de handelwijze van verdachte en zijn mededader voor een groot gedeelte tweede -en derdegraads verbrand. Het is niet aan verdachte te danken dat het gevolg niet veel ernstiger had kunnen uitgevallen. Het slachtoffer had redelijkerwijs om het leven kunnen komen. (...)


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757419-03 rolnummer 0010 's-Gravenhage, 5 april 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 maart 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.G.S.N. Asselbergs, is verschenen en gehoord. Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd. De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde[benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] bij wijze van voorschot met de bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededaders voormelde bedragen zouden hebben betaald verdachte door die betaling zal zijn bevrijd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000,= subsidiair 235 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] en een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Bewijsoverweging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] in vroege ochtend van 6 juli 2003 naar de woning van [benadeelde partij 1] in Delfgauw zijn gegaan met de bedoeling om aldaar brand te stichten. Na aanbellen van verdachte en zijn medeverdachte heeft [benadeelde partij 1] de deur van haar woning geopend en is benzine naar binnen gespoten. Vrijwel direct hierna is de benzine in brand gestoken en is [benadeelde partij 1] in brand gevlogen. Als gevolg hiervan is haar lichaam voor een groot deel, 38%, tweede en derde graads verbrand. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hierover ter terechtzitting (en ook tegenover de rechter-commissaris en bij de politie) het volgende verklaard. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hen benaderd met het verzoek om tegen betaling zijn ex-echtgenote, [benadeelde partij 1], in brand te steken. In de nacht van 5 op 6 juli 2003 zijn zij met [medeverdachte 2] langs de woning van [benadeelde partij 1] gereden en heeft hij hen gewezen waar een en ander plaats moest vinden en gezegd dat het in de vroege ochtend moest gebeuren, omdat [benadeelde partij 1] anders niet thuis zou zijn. [medeverdachte 2] heeft aan hen € 50,= gegeven om de benodigde spullen te kopen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 1] in de vroege ochtend in twee lege flessen benzine getankt. Hierna zijn zij naar Rotterdam gegaan om cocaïne te gebruiken, volgens hun verklaring omdat zij dan beter in staat zouden zijn om het plan uit te voeren. In Delfgauw aangekomen is aangebeld en heeft [medeverdachte 1], nadat de deur door [benadeelde partij 1] is geopend, benzine naar binnen gespoten, grotendeels over haar heen. Vrijwel direct hierna is de benzine in brand gestoken. Uit het dossier blijkt dat beiden hun aanstekers hebben ontstoken (zie de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris op 23 september 2003); ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij niet meer weet of hij zijn aansteker daadwerkelijk heeft ontstoken. Er ontstaat brand en verdachte en [medeverdachte 1] rennen naar hun met dat doel gestolen auto en vluchten naar Rotterdam. Aldaar wisselen zij hun kleding en reizen per trein terug naar Gouda. Verdachte heeft telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte 2] en conform afspraak heeft hij hen rond 13.00 uur bij MacDonalds in Gouda het resterende bedrag van € 950,= gegeven. Op grond van dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging moord. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat een en ander vanaf het begin tot het eind is gepland en volgens plan is verlopen. Onderdeel van dit plan was dat [benadeelde partij 1] de deur moest openen, om vervolgens de met dat doel aangeschafte, zeer brandbare stof benzine over haar heen te spuiten en deze in brand te steken. De verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] dat het niet de bedoeling was om [benadeelde partij 1] met benzine te overgieten en dat zij haar slechts wilden laten schrikken, acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat deze niet strookt met hun hiervoor omschreven feitelijke gedragingen. De rechtbank overweegt voorts dat indien het louter de bedoeling was om [benadeelde partij 1] 'te laten schrikken', er talloze andere middelen aanwezig waren om dit te bereiken. Door te handelen als hiervoor omschreven hebben verdachte en [medeverdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] om het leven zou komen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs indien verdachte zijn aansteker niet zou hebben ontstoken dit niet tot een ander oordeel leidt, alleen al niet nu hij dit niet bewust heeft nagelaten. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Samenloop. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de te last gelegde feiten -indien bewezen - eendaadse samenloop opleveren, in welk geval slechts de zwaarste straf kan worden opgelegd. De rechtbank kan haar hierin niet volgen en is van oordeel dat in er in casu sprake is van meerdaadse samenloop. Daarbij wordt overwogen, dat er in casu geen sprake is van een vergelijkbare strekking van de aan de orde zijnde straf bepalingen, terwijl dit wel noodzakelijk is om tot een eendaadse samenloop te komen. Het misdrijf bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van strafrecht is opgenomen in Boek II titel XIX, waarin het te beschermen belang de onaantastbaarheid van het leven is, terwijl artikel 157 van het Wetboek van strafrecht, opgenomen in Boek II titel VII, tot strekking heeft algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen. Eveneens is er volgens vaste jurisprudentie sprake van meerdaadse samenloop ten aanzien van de in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van strafrecht respectievelijk omschreven rechtsgoederen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich op 6 juli 2003 te Delfgauw schuldig gemaakt aan het plegen van twee zeer ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft, door in opdracht van een ander een persoon met benzine te besprenkelen en daarna in brand te steken, zijn slachtoffer zeer ernstig lichamelijk letsel toegebracht en nagenoeg ondraaglijke pijn bezorgd. Het lichaam van het slachtoffer is na de handelwijze van verdachte en zijn mededader voor een groot gedeelte tweede -en derdegraads verbrand. Het is niet aan verdachte te danken dat het gevolg niet veel ernstiger had kunnen uitgevallen. Het slachtoffer had redelijkerwijs om het leven kunnen komen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van een persoon niet alleen voor het slachtoffer maar ook voor zich in de nabijheid bevindende omstanders ernstige traumatische uitwerkingen kan hebben. Verdachte en zijn mededaders hebben zich niet bekommerd om het levenslange leed voor het slachtoffer, haar kinderen en familie dat door hun handelen is veroorzaakt. Verdachte is hier geheel aan voorbij gegaan en dacht alleen aan zijn financiële gewin teneinde zijn drugsverslaving te kunnen bekostigen. Tevens heeft hij de algemene veiligheid en het leven van personen in de aanliggende woningen ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank heeft acht geslagen op een rapportage omtrent verdachte d.d. 19 december 2003 van J.H. Ruijs, psycholoog te 's-Gravenhage. De deskundige concludeert dat de persoonlijkheid van verdachte wordt gekenmerkt door antisociale trekken. De gewetensfunctie is lacunair. Er is sprake van een ernstige verslavingsproblematiek. De deskundige is tevens van oordeel dat ten tijde van het begaan van de strafbare feiten bij verdachte geen sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De feiten kunnen dientengevolge volledig aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt die tot de hare. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een voorlichtingsrapport omtrent verdachte van psycho-medisch centrum Parnassia d.d. 9 oktober 2003, opgesteld door P. Walhout, reclasseringswerker. De reclasseringswerker geeft aan dat verdachte een jarenlang verslavingsprobleem heeft. De reclasseringswerker acht het wenselijk dat er in het kader van voorkomen van recidive een bijzondere voorwaarde in de vorm van toezicht wordt opgelegd om verdachte te begeleiden en toe te leiden naar een eventueel penitentiair programma. Blijkens een op zijn naam staand uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 24 juli 2003 heeft verdachte zich reeds eerder meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Het hiervoor overwogene alsmede de omstandigheid dat naar het oordeel van de rechtbank het leven van het slachtoffer door de handelwijze van verdachte en diens mededaders volledig is verwoest en het feit dat de rechtsorde door het plegen van onderhavige feiten ernstig is geschokt brengen de rechtbank ertoe aan verdachte de straf zoals door de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen. De vordering van de benadeelde partijen. [benadeelde partij 1], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20.000,=; [benadeelde partij 2], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=; [benadeelde partij 3], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=; [benadeelde partij 4], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,= en [benadeelde partij 5], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=. Bovenstaande vorderingen, zijn door de verdediging niet weersproken, en zijn door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd of mondeling toegelicht, terwijl deze vorderingen, die eenvoudig van aard zijn, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vordering en zal deze vorderingen bij wijze van voorschot toewijzen. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] en een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5]. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 24c, 36f, 45, 47, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1: MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD; ten aanzien van feit 2: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS EN MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 22 juli 2003, in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 juli 2003, wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen bij wijze van voorschot toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [adres], een bedrag van € 20.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 3], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 4], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 5], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, telkens zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 78 dagen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Quadekker, voorzitter, Dam en Steeghs, rechters, in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2004.