Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7094

Datum uitspraak2004-03-31
Datum gepubliceerd2004-04-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/333
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] leggen, zo begrijpt de voorzieningenrechter, aan hun vordering ten grondslag dat het PVV onrechtmatig jegens hen handelt door zijn besluiten te baseren op een Verordening die in strijd met hogere regelgeving is (totstandgekomen), althans door niet tot erkenning van het door DGB ontwikkelde zelfcontrolesysteem IKB 2004 over te gaan. (...)


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 31 maart 2004, gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/333 van: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Groene Belangenbehartiger B.V., gevestigd te Barneveld, 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats] 3. [eiser sub 3], wonende te [woonplaats], eisers, procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, advocaten mrs. S.W. Knoop en J.S.W. Lucassen te Zutphen, tegen: de openbare rechtspersoon het Productschap voor Vee en Vlees, zetelende te Zoetermeer, gedaagde, procureur mr. C.M. Bitter. Eisers zullen hierna worden aangeduid als respectievelijk "DGB", "[eiser sub 2]" en "[eiser sub 3]" en gedaagde als "het PVV". 1. Het verloop van de procedure Het PVV is naar aanleiding van het aan hem bekende concept van de dagvaarding vrijwillig verschenen op de zitting van de voorzieningenrechter van 29 maart 2004. Op de zitting hebben partijen hun standpunten aan de hand van pleitnotities en producties (nader) toegelicht. Het vonnis is bepaald op heden. Aan partijen is op 31 maart 2004 een uittreksel uit het audiëntieblad van die datum afgegeven relaterend de uitspraak in de onderhavige zaak. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking. 2. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 maart 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 2.1. DGB is een werkmaatschappij van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, een belangenorganisatie voor varkenshouders. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn beiden varkenshouders. 2.2. Het PVV stelt zich, als publiekrechtelijk orgaan, ten doel de belangen te behartigen van alle werkgevers en werknemers in de vee- en vleessector. 2.3. In 1993 is in de varkenssector een aanvang gemaakt met het ontwikkelen en opzetten van een kwaliteitssysteem genaamd IKB (Integrale Keten Beheersing) Varkens. Dit systeem wordt beheerd door het PVV. In 2001 is besloten tot vernieuwing en aanscherping van het bestaande systeem. 2.4. Op 10 juli 2002 heeft het bestuur van het PVV de Verordening zelfcontrole varkens op het verbod gebruik van bepaalde stoffen 2002 vastgesteld (verder: de Verordening). Deze Verordening vormt een gedeeltelijke implementatie van hetgeen is neergelegd in Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan. Deze Richtlijn verplicht de Lid-Staten de controle op en de opsporing van niet-toegestane stoffen in levende dieren en in producten daarvan door de marktdeelnemers doeltreffender te maken. 2.5. In de Verordening is een systeem van zelfcontrole voor varkenshouderijen vastgelegd, dat garanties beoogt te bieden ten aanzien van de afwezigheid van niet-toegestane stoffen (zoals groeibevorderaars) in varkens(producten). Het systeem komt er in de kern op neer dat alle in de handel gebrachte varkens(producten) afkomstig moeten zijn ofwel van varkensbedrijven die deelnemen aan een erkend zelfcontroleprogramma (dat bestaat uit voorschriften gecombineerd met steekproeven) en in verband hiermee zijn gecertificeerd ofwel van varkensbedrijven die weliswaar niet deelnemen aan een erkend zelfcontroleprogramma, maar wel varkens(producten) met aanvullende garanties (bemonsteringsverklaringen; het zogenaamde verzwaarde regime) afleveren. In de Verordening is neergelegd dat certificering als hiervoor bedoeld plaatsvindt volgens een door de voorzitter van het PVV (op basis van een rapportage van een door de Raad van Accreditatie geaccrediteerde instelling) erkend certificeringssysteem dat ten aanzien van varkens(producten) is gericht op de controle op de afwezigheid van niet-toegestane stoffen of omzettingsproducten daarvan en dat voldoet aan de in bijlage II bij de Verordening genoemde erkenningscriteria. 2.6. In de openbare bestuursvergadering van het PVV van 10 juli 2002 is besloten de bij een certificeringssysteem aangesloten varkensbedrijven steekproefsgewijs te controleren, waarbij is voorgesteld om, wat de grootte van de steekproef betreft, te starten met een controle (monstername) van 5% van de gecertificeerde bedrijven per jaar. Voorts is tijdens die vergadering besloten om controle op verboden stoffen voornamelijk uit te voeren op urinemonsters, waarbij is voorgesteld om op elk te bemonsteren varkensbedrijf per 1.000 aanwezige varkens, vijf monsters te nemen, met een minimum van vijf monsters per bedrijf. 2.7. De Verordening is aangemeld bij de Europese Commissie (op grond van Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983) en goedgekeurd door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (verder: LNV). Op 3 januari 2004 is de Verordening in werking getreden. 2.8. In maart 2003 heeft DGB het door haar ontwikkelde zelfcontrolesysteem IKB 2004 bij het PVV aangemeld. Dit systeem voorziet - onder meer - in een jaarlijkse, a-selecte, controle op verboden stoffen bij 2% van de aan IKB 2004 deelnemende bedrijven, een en ander door middel van bemonstering van voer en drinkwater. Na de aanmelding van IKB 2004 hebben DGB en het PVV veelvuldig gecorrespondeerd over - met name - de (on)volledigheid van de aanvraag van DGB en over de voor afhandeling van die aanvraag benodigde informatie. 2.9. In november 2003 heeft het PVV bij zijn voorzitter een aanvraag om erkenning van het door het PVV ontwikkelde zelfcontrolesysteem IKB Varkens ingediend. In diezelfde periode zijn (vanaf augustus 2003 ondernomen) pogingen van partijen om tot één, gezamenlijk, systeem van zelfcontrole te komen definitief gestrand. DGB heeft de voorzitter van het PVV op 10 december 2003 (officieel) verzocht IKB 2004 te erkennen. 2.10. Op de openbare bestuursvergadering van het PVV van 10 december 2003 is een door het bestuur van het PVV opgestelde notitie besproken getiteld "Achtergrondinformatie en ontwikkelingen". In dit document wordt - voorzover hier van belang - het volgende vermeld: "(...) Voor varkenshouders wordt/blijft de spelregel dat zij zich uiterlijk vóór 31 december a.s. moeten hebben aangesloten bij een zelfcontrolesysteem dat zich heeft aangemeld, dan wel bij een monstername-instantie die voor erkenning opteert. Met deze opgave worden zij vrij gesteld van verdere verplichting tot uiterlijk 1 april 2004. Mocht het onverhoopt zo zijn dat een zelfcontrole-instantie dan wel monstername-instantie geen erkenning heeft behaald per 1 februari 2004, dan heeft men nog 2 maanden om zich aan te sluiten bij een ander erkend zelfcontrolesysteem dan wel monstername-instantie (...)" 2.11. Na 10 december 2003 heeft DGB bij de voorzitter van het PVV verschillende keren aangedrongen op een spoedige beslissing over de erkenning van IKB 2004 alsmede op een juiste en volledige berichtgeving in de media over (de procedure rond de aanvraag om erkenning van) IKB 2004. 2.12. Bij brief van 11 december 2003 heeft de voorzitter van het PVV de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (verder: TNO) verzocht hem over de erkenning van IKB 2004 te adviseren. 2.13. Na van TNO een positief advies te hebben ontvangen, heeft de voorzitter van het PVV op 13 januari 2004 IKB Varkens erkend als zelfcontrolesysteem. 2.14. Op 23 januari 2004 heeft TNO een rapportage uitgebracht over IKB 2004. TNO heeft geconcludeerd dat de door DGB ter beschikking gestelde documenten lijken te voldoen aan de door het PVV opgestelde "beoordelingscriteria bij aanmelding certificeringssysteem primaire sector". Ten aanzien van de in IKB 2004 vervatte steekproefgrootte (van 2%) heeft TNO opgemerkt dat deze niet voldoet aan de door het PVV bepaalde steekproefgrootte (5%). 2.15. Bij brief van 30 januari 2004 heeft de voorzitter van het PVV DGB meegedeeld dat ernstig moet worden betwijfeld of de maatregelen zoals opgenomen in IKB 2004 voldoende garanties bieden om de afwezigheid van gebruik van niet-toegestane stoffen in in de handel gebrachte varkens(producten) aan te tonen en dat om die reden op grond van de thans ter beschikking staande gegevens niet tot erkenning van IKB 2004 kan worden overgegaan. De voorzitter van het PVV heeft DGB voorts meegedeeld dat de beslissing omtrent erkenning van IKB 2004 zal worden aangehouden tot uiterlijk 1 maart 2004 en dat het PVV zich aan de hand van een second opinion zal laten adviseren over (de kwaliteit van) IKB 2004. De second opinion is afgegeven door de Voedsel en Waren Autoriteit, die haar bevindingen heeft neergelegd in een aan het Ministerie van LNV gerichte brief van 27 februari 2004. 2.16. Bij brief van 27 februari 2004 heeft de voorzitter van het PVV de aanvraag om erkenning van IKB 2004 definitief afgewezen, op de grond dat de controlesystematiek en -methodiek van IKB 2004 onvoldoende garanties en waarborgen biedt om de aan-/afwezigheid van verboden stoffen in varkens(producten) aan te tonen. De voorzitter van het PVV heeft erop gewezen dat het bestuur van het PVV in juli 2002 heeft beslist dat de steekproefgrootte 5% moet zijn en dat controle moet plaatsvinden door middel van de bemonstering van urine. 2.17. DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben tegen de besluiten van de voorzitter van het PVV van 13 januari 2004 en 27 februari 2004 bezwaar aangetekend. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBb) verzocht, primair, genoemde besluiten te schorsen en, subsidiair, te bepalen dat IKB Varkens en IKB 2004 (althans degenen die bij deze zelfcontrolesystemen zijn aangesloten) gelijk worden behandeld. 2.18. Bij uitspraak van 15 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter van het CBb de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Daarbij heeft die voorzieningenrechter overwogen dat de belangen van DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit van de voorzitter van het PVV van 13 januari 2004. Ten aanzien van het besluit van 27 februari 2004 heeft de voorzieningenrechter van het CBb overwogen dat de belangen van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] daarbij evenmin rechtstreeks zijn betrokken. Voor wat betreft DGG is voorts - voorzover hier van belang - het volgende overwogen: "(...) Het (...) betoog komt er in wezen op neer dat het door het bestuur van het PVV ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG in de Verordening uitgewerkte systeem van zelfcontrole principieel niet deugt en derhalve geen grondslag kan bieden voor erkenning van zelfcontrolesystemen als IKB Varkens en IKB 2004. Ingevolge dit betoog zouden voorts nog voor inwerkingtreding van de Verordening noodzakelijke vereisten niet zijn vervuld. De voorzieningenrechter sluit op voorhand geenszins uit dat het hiertoe strekkende betoog in bezwaar dan wel na de beslissing op bezwaar in beroep zal slagen; (...). Hij acht hierdoor echter tevens uitgesloten dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen in de door DGB gevraagde, ter zitting gewijzigde zin. Vooropgesteld dient te worden dat het verzoek van DGB zich om voormelde redenen niet verder kan uitstrekken dan tot AWB 04/174 [het besluit van 27 februari 2004, toevoeging rechtbank]. Zulks betekent dat de primair gevraagde voorziening zinledig is, terwijl toewijzing van de subsidiair gevraagde voorziening zou leiden tot een situatie die DGB in feite zelf niet zegt te willen, te weten dat IKB 2004, naast IKB Varkens, wordt aangemerkt als certificeringssysteem dat is erkend conform het, juist door DGB principieel aangevochten, systeem van zelfcontrole, waarvan de wettelijke grondslag mogelijk de rechterlijke toets ten principale niet kan doorstaan (...)" 2.19. DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn op 15 maart 2004 gehoord op de door hen ingediende bezwaarschriften. 2.20. DGB heeft zich inmiddels bereid getoond de controlesystematiek en -methodiek van IKB 2004 aan te passen en een en ander door TNO te laten onderzoeken. Aan verzoeken om IKB 2004, vooruitlopend op de uitkomst van dat onderzoek, te erkennen, heeft de voorzitter van het PVV geen gehoor gegeven. 2.21. [eiser sub 2] en [eiser sub 3], alsmede 1.500 andere varkenshouders, hebben verzocht op basis van IKB 2004 te worden gecertificeerd. 3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] vorderen na wijziging van eis - zakelijk weergegeven -: primair: de Verordening buiten werking te stellen wegens strijdigheid met hogere regelgeving, althans het PVV te verbieden de Verordening effect te doen sorteren; subsidiair: de voorlopige voorziening te treffen dat het PVV IKB 2004, zoals uiteengezet in de documenten die DGB tot en met 30 januari 2004 aan de voorzitter van het PVV heeft verstrekt, moet behandelen als systeem dat met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Verordening is erkend; meer subsidiair: de voorlopige voorziening te treffen dat het PVV IKB 2004, zoals uiteengezet in de documenten die DGB tot en met heden aan de voorzitter van het PVV heeft verstrekt, moet behandelen als systeem dat met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Verordening is erkend. Daartoe voeren DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] het volgende aan. De Verordening is in strijd met hogere regelgeving op dat punt en moet om die reden buiten werking worden gesteld. Zo is de bevoegdheid van het PVV om nadere voorschriften te stellen omtrent onderwerpen die in de Verordening zijn geregeld in strijd met artikel 95, derde lid, en artikel 98, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie (verder: WBO), gedelegeerd aan de voorzitter van het PVV. De Verordening is ook in strijd met artikel 95, tweede lid, WBO en artikel 5 van de Wet op de economische delicten (WED). De Verordening voorziet immers in een zelfcontrolesysteem dat, indien het wordt toegepast, een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrechtelijke regelgevings- en handhavingssyteem meebrengt. In dit verband zijn verwezen naar de SKV-jurisprudentie van de Hoge Raad. Voorts ontbreekt de op grond van artikel 9 van de Instellingswet Productschap voor Vee en Vlees in verbinding met artikel 1 van het Besluit ingevolge artikel 9 Instellingswet Productschap voor Vee en Vlees vereiste goedkeuring van de Minister van Economische Zaken. De Verordening bevat tenslotte technische voorschriften en normen, die (afzonderlijk) bij de Europese Commissie moeten worden aangemeld, hetgeen niet is gebeurd. IKB 2004 voldoet aan de erkenningscriteria zoals genoemd in bijlage II bij de Verordening. TNO heeft ook een positief advies uitgebracht over IKB 2004. Het PVV houdt ten onrechte vast aan een steekproefgrootte van 5% en aan bemonstering van urine. Deze criteria worden noch in de Verordening, noch in bijlage II vermeld. In de bestuursvergadering van het PVV van 10 juli 2002 is hieromtrent voorts ook niets concreets besloten. De voorzitter van het PVV heeft geen ruimte meer om niet tot erkenning van IKB 2004 over te gaan. DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorzieningen. Varkenshouders moeten zich vóór 1 april 2004 bij een erkend zelfcontrolesysteem hebben aangesloten. Op de tegen de besluiten van 13 januari 2004 en 27 februari 2004 ingediende bezwaarschriften zal echter pas ná 1 april 2004 worden beslist. Als gevolg hiervan dreigt een voldongen feit te ontstaan, in die zin dat varkenshouders IKB 2004 de rug toe (moeten) keren. Het PVV voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken. 4. De beoordeling van het geschil De primaire, de subsidiaire en de meer subsidiaire vordering 4.1. DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] leggen, zo begrijpt de voorzieningenrechter, aan hun vordering ten grondslag dat het PVV onrechtmatig jegens hen handelt door zijn besluiten te baseren op een Verordening die in strijd met hogere regelgeving is (totstandgekomen), althans door niet tot erkenning van het door DGB ontwikkelde zelfcontrolesysteem IKB 2004 over te gaan. De bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - is daarmee gegeven. De primaire vordering, bezien vanuit het gezichtspunt van DGB 4.2. Voorzover het PVV heeft bedoeld te betogen dat er een andere, met voldoende waarborgen omgeven, rechtsgang openstaat (namelijk de procedure ten overstaan van (de voorzieningenrechter van) het CBb) en DGB om die reden niet in haar primaire vordering kan worden ontvangen, gaat dit verweer niet op. DGB richt zich met haar primaire vordering niet tegen de besluitvorming op het gebied van de erkenning van zelfcontrolesystemen als zodanig, maar tegen de rechtsgeldigheid (en daarmee de rechtmatigheid) van de wettelijke regeling waarop de afzonderlijke besluiten van de voorzitter van het PVV zijn gebaseerd. De vraag naar de rechtsgeldigheid van die regeling kan in de gegeven situatie niet aan het oordeel van (de voorzieningenrechter van) het CBb worden onderworpen. Weliswaar is juist dat de wettelijke regeling aldaar indirect kan worden aangevochten, namelijk door te verzoeken de afzonderlijke besluiten te vernietigen/te schorsen op de grond dat deze zijn gebaseerd op een onrechtmatige wettelijke regeling, maar met een dergelijk oordeel wordt het door DGB beoogde doel, te weten buitenwerkingstelling van de Verordening, niet bereikt. DGB is dus ook ontvankelijk in haar vordering. 4.3. Het PVV heeft de stelling van DGB dat alle varkenshouders vóór 1 april 2004 aangesloten moeten zijn bij een erkend zelfcontrolesysteem, niet weersproken. DGB heeft er dus een spoedeisend belang bij dat vóór die datum een, zij het voorlopig, oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de Verordening. De voorzieningenrechter is dus ook in zoverre bevoegd van de vordering kennis te nemen. 4.4. Voor het buiten werking stellen van een Verordening als de onderhavige is in kort geding slechts plaats indien toetsing van die Verordening aan hogere regelgeving leidt tot de slotsom dat die Verordening als onmiskenbaar onverbindend moet worden gekwalificeerd. 4.5. Het PVV heeft betwist dat de Verordening de toets aan hogere regelgeving niet kan doorstaan. Meer in het bijzonder heeft het PVV daartoe betoogd dat de Verordening niet is totstandgekomen op grond van een autonome bevoegdheid van het PVV, maar op grond van een medebewindsopdracht die de Minister van LNV in de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten aan het PVV heeft gegeven. Dit brengt, aldus het PVV, niet alleen mee dat hetgeen is bepaald in artikel 95 WBO omtrent (verboden) delegatie en hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in de SKV-arresten niet van toepassing zijn, maar ook dat de regels die in het kader van het in de Verordening neergelegde zelfcontrolesysteem zijn opgesteld niet behoefden te worden aangemeld bij de Europese Commissie. Overigens, zo betoogt het PVV, zijn aan de voorzitter van het PVV geen regelgevende bevoegdheden als bedoeld in artikel 95, derde lid, en artikel 98, tweede lid, WBO gedelegeerd en wordt met het stelsel zoals dat op grond van de Verordening is ingericht, het publiekrechtelijke systeem van handhaving niet (in strijd met artikel 95, tweede lid, WBO) "omzeild" (zoals gebeurde in de zaken die hebben geleid tot de SKV-arresten van de Hoge Raad). Van strijd met artikel 5 WED is volgens het PVV voorts evenmin sprake, nu dit artikel in beginsel niet geldt indien (zoals in casu) sancties worden opgelegd door privaatrechtelijke instellingen op grond van een overeenkomst. Met deze bepaling wordt, zo betoogt het PVV, bovendien niet beoogd alle maatregelen die voordeel ontnemen (zoals in casu; tijdelijke uitsluiting van het zelfcontrolesysteem) onmogelijk te maken. Tenslotte behoefde de Verordening naar het oordeel van het PVV niet de goedkeuring van de Minister van Economische Zaken, nu de Instellingswet Productschap voor Vee en Vlees (waarop DGB zich ter onderbouwing van haar andersluidende standpunt beroept) is ingetrokken met de inwerkingtreding van de instellingsverordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 mei 1995. 4.6. De standpunten van DGB en het PVV lopen, zoals volgt uit het voorgaande, ver uiteen. Globaal onderzoek van die standpunten leidt tot de conclusie dat noch het standpunt van DGB, noch dat van het PVV, van elke grond ontbloot is. De vraag wie op de diverse geschilpunten het gelijk aan zijn/haar zijde heeft, laat zich in het kader van dit kort geding niet ten gronde en uitvoerig beantwoorden. Daartoe dient nader onderzoek plaats te vinden, hetgeen deze procedure te buiten gaat. Een en ander brengt mee dat niet kan worden gezegd dat buiten redelijke twijfel is dat de Verordening onverbindend is wegens strijd met hogere regelgeving. 4.7. Daarbij speelt ook het volgende een rol. De consequenties van toewijzing van de vordering zijn moeilijk te voorzien en mogelijk - indien een toewijzend vonnis in dit kort geding later, in hoger beroep of in een eventuele civiele bodemprocedure, wordt vernietigd of terzijde wordt gesteld - niet of heel moeilijk ongedaan te maken. Buitenwerkingstelling van de Verordening zal in ieder geval betekenen dat op 1 april 2004 geen enkel erkend zelfcontrolesysteem van kracht is. Veel varkenshouders zullen als gevolg hiervan in een positie komen te verkeren die ongunstiger is dan de positie waarin zij zouden verkeren indien zij bij een erkend zelfcontrolesysteem zouden zijn aangesloten. De (erkende) zelfcontrolesystemen voorzien immers in een lichter keuringsregime en daarmee in een verlaging van de kosten die gemoeid zijn met de controles van varkens(producten) vóórdat deze op de markt worden gebracht. 4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering moet worden afgewezen. De subsidiaire en meer subsidiaire vordering, bezien vanuit het gezichtspunt van DGB 4.9. De vraag of het PVV het door DGB ontwikkelde zelfcontrolesysteem IKB 2004 moet behandelen als ware dit erkend, kan de voorzieningenrechter niet beantwoorden. Het betreft hier immers in wezen de vraag naar de rechtmatigheid van de besluiten van de voorzitter van het PVV van 13 januari 2004 en 27 februari 2004. Het oordeel hierover is voorbehouden aan het PVV (in de bezwaarfase) en in het kader van verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening en in laatste instantie aan (de voorzieningenrechter van) het CBb. Laatstgenoemd College is voorts ook bij uitstek de rechterlijke instantie die oordeelt over zaken als de onderhavige. Genoemde procedure is omgeven met voldoende waarborgen, zodat er geen taak voor de voorzieningenrechter overblijft. Dat DGB reeds een procedure bij het CBb heeft gevolgd, maakt het voorgaande niet anders. 4.10. Een en ander leidt tot de conclusie dat DGB niet kan worden ontvangen in haar subsidiaire en meer subsidiaire vordering. De vorderingen, bezien vanuit het gezichtspunt van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] 4.11. Nu [eiser sub 2] en [eiser sub 3] aan hun vordering hetzelfde ten grondslag hebben gelegd als DGB, deelt het lot van die vordering, bezien vanuit het gezichtspunt van [eiser sub 2] en [eiser sub 3], het lot van de vordering, bezien vanuit het gezichtspunt van DGB. In het midden kan dus blijven of [eiser sub 2] en [eiser sub 3] aannemelijk hebben gemaakt een zelfstandig belang te hebben bij hun vordering. Proceskosten 4.12. DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: Wijst de primaire vordering af; verklaart DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet-ontvankelijk in hun subsidiaire en meer subsidiaire vordering; veroordeelt DGB, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van het PVV begroot op € 944,--, waarvan € 703,-- aan salaris procureur en € 241,-- aan griffierecht. Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. JB 8