
Jurisprudentie
AO7161
Datum uitspraak2004-03-31
Datum gepubliceerd2004-04-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1609/02 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-04-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1609/02 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Indicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de verliezen over de jaren 1995, 1996 en 1997 niet heeft verrekend met het inkomen over het jaar 2000.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 1609/02 31 maart 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende de beschikkingen van de inspecteur om geen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB en PH) op te leggen over de jaren 1995, 1996 en 1997 en voorts tegen de hem opgelegde aanslag IB en PH voor het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 1995 tot en met 1997 beschikkingen genomen waarin hij te kennen geeft voor die jaren geen aanslagen IB en PH op te leggen. Belanghebbende werd voorts voor het jaar 2000 in de IB en PH aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 39.190,-. Op de tijdig ingediende bezwaren van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraken van 19 juni 2002, 6 juni 2002, 7 juni 2002 en 6 juni 2002 de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 17 juli 2002 is ingekomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 7 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, alsmede de inspecteur. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is geboren op .. december 19... In de jaren 1994 tot en met 1999 studeerde hij onder andere aan de HEAO en aan A.
2.2 De studiekosten en de kosten van levensonderhoud betaalde belanghebbende gedurende deze periode uit eigen middelen.
2.3 Vanaf 1 maart 2000 is belanghebbende in dienstbetrekking bij B B.V..
2.4 Belanghebbende diende op 10 oktober 2001 aangiften IB/PH voor teruggaaf (T-biljetten) in over de jaren 1995 tot en met 2000. In al deze aangiften zijn onder meer bedragen aan buitengewone lasten opgenomen. Het betreft uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep.
2.5 Naar aanleiding van deze aangiften werden met betrekking tot de jaren 1995 tot en met 1997 geen en met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2000 wel aanslagen vastgesteld.
De belastbare inkomens van 1998, 1999 en 2000 werden vastgesteld op respectievelijk negatief 4.571,-, negatief f 2.448,- en positief
f 39.190,- (na verrekening van de verliezen over 1998 en 1999).
2.6 Op de ingediende aangiften over de jaren 1995 tot en met 1999 zijn geen bedragen aan voorheffingen opgenomen als bedoeld in artikel 63 van de Wet.
2.7 De verliezen over de jaren 1995, 1996 en 1997 bedroegen respectievelijk f 7.988,-, f 4.723,- en f 4.755,-.
2.8 De inspecteur stelde het belastbare inkomen 2000 vast als volgt:
aangegeven belastbaar inkomen f 21.724,-
verliezen over 1995 tot en met 1997 niet
verrekend f 17.466,-
vastgesteld belastbaar inkomen f 39.190,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de verliezen over de jaren 1995, 1996 en 1997 niet heeft verrekend met het inkomen over het jaar 2000. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot verlaging van de aanslag over 2000.
De inspecteur concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Op zichzelf heeft de inspecteur, gelet op 2.4, terecht op grond van artikel 64 van de Wet jo. artikel 20 Uitvoeringsregeling IB 1990 het standpunt ingenomen dat geen aanslagen over de jaren 1995 tot en met 1997 meer konden worden opgelegd en daarmee ook geen verliesbeschikkingen over die jaren meer konden worden vastgesteld. De resolutie van 25 maart 1991, nr. DB91/72, BNB 1991/143, maakt dit reeds hierom niet anders aangezien er geen sprake is van voorheffingen van f 1.000,- of meer per jaar.
4.2 Het vaststellen van verliezen bij beschikking is in het onderhavige geval echter geen voorwaarde voor verrekening van de verliezen over 1995 tot en met 1997 (zie Vakstudie inkomstenbelasting artikel 51a aantekening 6).
4.3 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Be-sluit proceskosten bestuursrecht op € 11,30 aan reiskosten, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het hof verklaart
- het beroep over de jaren 1995 tot en met 1997 ongegrond;
- ten aanzien van het jaar 2000 het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak over 2000 en vermindert de aanslag over het jaar 2000 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van
f 21.724,-;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 29,- aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 11,30,-; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 31 maart 2004 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, en mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 7 april 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.

