
Jurisprudentie
AO7182
Datum uitspraak2004-03-23
Datum gepubliceerd2004-06-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/3159 ALGEM
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/3159 ALGEM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat de kidneyracers (studenten-chauffeurs) met ingang van 1 januari 2003 primair op grond van artikel 3 van de werknemersverzekeringswetten verplicht verzekerd zijn en subsidiair op grond van artikel 5 van die wetten
Uitspraak
Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/3159 ALGEM
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Nederlandse Transplantatie Stichting, gevestigd te Leiden, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft verweerder eiseres er van in kennis gesteld dat de voor haar werkzame chauffeurs met ingang van 1 januari 2003 primair als verzekeringsplichtig op grond van artikel 3 van de werknemersverzekeringswetten worden beschouwd omdat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Subsidiair heeft verweerder de verzekeringsplicht van de chauffeurs gebaseerd op artikel 5 van de werknemersverzekeringswetten.
Bij besluit van 19 juni 2003 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 juli 2002 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 19 februari 2004 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. P.A.L.C. Lamme, advocaat te Wassenaar. Tevens is van de zijde van eiseres verschenen drs. B. Cohen.
Verweerder is niet verschenen.
Motivering
Eiseres houdt zich in samenwerking met de aan haar gelieerde stichtingen Eurotransplant en Bio Implant Services onder meer bezig met het transporteren van bloed, weefsels en organen van en naar ziekenhuizen, transplantatiecentra en laboratoria in Nederland en daarbuiten. Eiseres maakt hiervoor gebruik van studenten-chauffeurs, hierna te noemen kidney-racers.
De kidneyracers werken conform een zogeheten Manual Kidneyracers en worden betaald per gereden kilometer, eventueel verhoogd met een vergoeding voor wachturen.
Op grond van een in november 2002 uitgevoerde looncontrole, gevolgd door een onderzoek verzekeringsplicht heeft verweerder in het bestreden besluit aangenomen dat de kidneyracers met ingang van 1 januari 2003 primair op grond van artikel 3 van de werknemersverzekeringswetten verplicht verzekerd zijn en subsidiair op grond van artikel 5 van die wetten. De ingangsdatum van de premieplicht heeft verweerder daarbij gesteld op 1 juli 2003.
Ter zitting van de rechtbank is van de zijde van eiseres bekendgemaakt dat de transportwerkzaamheden van de kidneyracers per 1 september 2003 geen onderdeel meer uitmaken van de bedrijfsvoering en zijn uitbesteed aan een taxibedrijf.
Eiseres bestrijdt de verzekeringsplicht van de kidneyracers op de grond dat naar haar mening geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aangezien de daarvoor benodigde elementen persoonlijke dienstverrichting en gezagsverhouding ontbreken.
Tevens vindt eiseres dat verweerder in strijd handelt met het vertrouwens-beginsel door de aan de verplichte verzekering gekoppelde verplichting tot premiebetaling te laten ingaan op 1 juli 2003 en niet per een latere datum, bijvoorbeeld 1 januari 2004.
Aangezien verweerder -zo meent eiseres ten slotte- in het bestreden besluit in afwijking van het besluit in primo van 24 februari 2003 heeft gekozen voor 1 juli 2003 als ingangsdatum van de premieplicht, is dit primaire besluit onrechtmatig en verlangt zij van verweerder vergoeding van alle daarmee samenhangende schade.
De rechtbank zal hierna eerst de verplichte verzekering van de kidneyracers op de punten persoonlijke dienstverrichting en gezagsverhouding bespreken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat tijdens een tweewekelijkse samen-komst van de kidneyracers door een uit hun midden gekozen coördinator de diensten werden verdeeld en een teamrooster werd opgesteld. Eiseres, bij wie alle kidneyracers met naam en toenaam bekend waren, kreeg dit rooster vooraf toegestuurd, zodat haar organisatie op de hoogte was van de personele invulling van de te rijden diensten. In deze roostermatige indeling ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat de kidneyracers in beginsel gehouden waren hun arbeid persoonlijk te verrichten.
De omstandigheid dat een kidneyracer zich kon laten vervangen, staat niet in de weg aan het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Vervanging geschiedde immers steeds in overleg met eiseres, waarbij de vervanger uit een beperkte, bij eiseres bekende, groep werd gekozen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve terecht een plicht tot persoonlijke arbeidsverrichting aanwezig geacht.
Wat betreft het element gezagsverhouding overweegt de rechtbank dat de werkzaamheden van de kidneyracers een essentieel bestanddeel van de bedrijfsvoering van eiseres vormden. De kidneyracers waren werkzaam in een ampel gestructureerd, in de “Manual Kidneyracers” vastgelegd raamwerk, waarin orde, regelmaat en discipline centraal staan.
De in die handleiding neergelegde aanwijzingen verdienden strikte opvolging opdat de kwaliteit van de weefsels en organen gedurende het transport zou zijn gewaarborgd. De kidneyracers ondertekenden daartoe ook een verklaring waarin zij zich conformeerden aan de van toepassing zijnde procedures en werkinstructies. Deze gang van zaken verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de opvatting van eiseres dat tussen haar en de kidneyracers geen gezagsrelatie heeft bestaan.
Aangezien er onmiskenbaar ook sprake is geweest van loonbetalingen van de zijde van eiseres aan de kidneyracers, concludeert de rechtbank dat van 1 januari 2003 tot aan 1 september 2003, de datum van beëindiging van de arbeidsverhouding tussen eiseres en de kidneyracers wegens afstoting van de transportwerkzaamheden, sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 3 van de werknemers-verzekeringswetten. Aan bespreking van de in het bestreden besluit neergelegde subsidiaire grond komt de rechtbank dus niet meer toe.
Met betrekking tot de andere twee beroepsgronden van eiseres overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank onderschrijft het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat het, gelet op het besluit van 14 juli 1993 van de toenmalige uitvoeringsinstelling BVG, strijd zou opleveren met het vertrouwensbeginsel om de premieplicht van eiseres reeds per 1 januari 2003 - met terugwerkende kracht derhalve - in te laten gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom de datum premieplicht ten opzichte van de ingangsdatum verzekeringsplicht op goede gronden verplaatst naar 1 juli 2003. Naar het oordeel van de rechtbank noopt het vertrouwensbeginsel niet tot verder uitstel. De tweede beroepsgrond van eiseres terzake de ingangsdatum van de premieplicht faalt derhalve.
De derde beroepsgrond, voor zover daarmee is betoogd dat het besluit van 24 februari 2003 (deels) onrechtmatig is, slaagt. Waar verweerder immers in dat (primaire) besluit een beslissing heeft neergelegd over de verplichte verzekering van de kidneyracers per 1 januari 2003, kan daarmee in beginsel tevens een standpunt geacht te zijn ingenomen over de per dezelfde datum uit deze verzekeringsplicht voortvloeiende premieplichtigheid van eiseres. Door nu -als hierboven gememoreerd- in het bestreden besluit een afwijkende ingangsdatum voor de premieplicht vast te stellen, is, in weerwil van de bewoordingen van het bestreden besluit, het bezwaar (deels) gegrond verklaard en het besluit in zoverre aangepast. Daarmee is de onrechtmatigheid van het besluit van 24 februari 2003 op dit onderdeel gegeven. Het beroep van eiseres is gegrond en het bestreden besluit dient, voor zover daarbij is beslist tot ongegrondverklaring van het bezwaar en handhaving van het besluit van 24 februari 2003, te worden vernietigd.
Nu gesteld noch gebleken is van door eiseres geleden schade, ziet de rechtbank geen gronden om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Awb. Wel wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres zowel in bezwaar als in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand, die aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 1.288,= (bezwaarschrift en hoorzitting in bezwaar: 2 punten; beroepschrift en verschijnen ter zitting eveneens 2 punten; € 322,= per punt).
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is beslist tot ongegrondverklaring van het bezwaar en handhaving van het besluit van 24 februari 2003;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 232,= vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.288,=, welke kosten het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2004 in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen als griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op:

