Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7363

Datum uitspraak2004-02-13
Datum gepubliceerd2004-04-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers03/350 KA KG
Statusgepubliceerd


Indicatie

nettobetaling ontbindingsvergoeding terwijl werknemer bruto wilde i.v.m. stamrechtvrijstelling; diverse problemen


Uitspraak

Uitspraak: 13 februari 2004 Rolnummer: 03/350 KA KG Rolnr. rechtbank: 03/2 HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van HUMARES B.V., gevestigd te Vlissingen, appellante, hierna te noemen: Humares, procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, hierna te noemen: [geïntimeerde], procureur: mr. B.D.W. Martens. Het geding Bij exploot van 27 februari 2003 is Humares in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg, sector kanton (locatie Middelburg) tussen partijen gewezen vonnis, uitgesproken op 3 februari 2003. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Humares vier grieven opgeworpen, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten ter zitting van dit hof op 5 december 2003, Humares door mr. L. van de Vrugt, advocate te Rotterdam, en [geïntimeerde] door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal. Beiden hebben zich van pleitnota's bediend en deze overgelegd. Tevoren heeft de procureur van [geïntimeerde] een bij de memorie van antwoord ontbrekende productie aan het hof en de wederpartij toegezonden. Ten slotte heeft Humares haar procesdossier overgelegd en hebben beide partijen arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de niet (voldoende) weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast. 1.1 Bij beschikking van de rechtbank te Breda d.d. 15 oktober 2002 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2002 ontbonden en is aan [geïntimeerde] ten laste van Humares een vergoeding toegekend van € 32.000,- bruto met veroordeling van Humares om die vergoeding binnen twee weken na de datum van ingang van de ontbinding aan [geïntimeerde] te betalen. 1.2 Bij brief van 16 oktober 2002 heeft mr. Van den Heuvel voornoemd aan Humares medegedeeld dat zij nadere aanwijzingen zal ontvangen voor de wijze van betaling van de toegekende vergoeding, omdat [geïntimeerde] de mogelijkheid om de vergoeding netto te ontvangen, onderzoekt. 1.3 Bij brief van 11 november 2002 heeft [geïntimeerde] Humares verzocht het volledige bedrag van € 32.000,-, zonder inhoudingen, over te maken op een in die brief genoemde geblokkeerde derdenrekening van een notaris (hierna: de derdenrekening). 1.4 Humares heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven. Zij had reeds op 6 november 2002 de toegekende vergoeding, na inhouding van loonheffing, aan [geïntimeerde] overgemaakt. 2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd Humares te veroordelen om zonder enige inhouding of aftrek een bedrag van € 32.000,- over te maken op de derdenrekening, op de grond dat hij door de handelwijze van Humares is benadeeld. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen met veroordeling van Humares in de kosten van het geding. 3. Grief I is gericht tegen rechtsoverweging 6 van het vonnis waarin de voorzieningenrechter overweegt dat Humares de nadere instructies van [geïntimeerde] over de wijze van betaling van de vergoeding had moeten afwachten. Grief II is gericht tegen de rechtsoverwegingen 7 en 8 van het vonnis waarin de voorzieningenrechter overweegt dat Humares het risico moet dragen dat de fiscus de ingehouden en afgedragen loonheffing niet ongedaan wil maken. Grief III betreft het dictum om Humares te veroordelen om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 32.000,- te storten op de derdenrekening. 4. Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak de vraag voorligt waartoe Humares jegens [geïntimeerde] gehouden was. Die vraag moet naar civiel recht worden beantwoord. Fiscale aspecten, zoals de vraag of alleen Humares een stamrecht kan toekennen aan [geïntimeerde] en de vraag of [geïntimeerde] alsnog een stamrecht kan vestigen, zijn voor de beoordeling van de zaak niet relevant en zal het hof daarom bij de bespreking van de grieven buiten beschouwing laten. 5. Ten aanzien van de eerste grief overweegt het hof als volgt. Humares voert aan dat zij niet kon wachten met het betalen van de toegekende vergoeding, vanwege de betalingstermijn die de kantonrechter te Breda aan de vergoeding heeft verbonden en stelt zich overigens op het standpunt dat zij niet gehouden was om medewerking te verlenen aan het vestigen van een stamrecht. 6. Het beroep op de door de kantonrechter gestelde betalingstermijn kan Humares niet baten. Immers, nu [geïntimeerde] Humares vrijwel meteen nadat de ontbindingsbeschikking was gewezen te kennen heeft gegeven dat zij nadere aanwijzingen voor de wijze van betaling zou ontvangen, zou Humares die toen het bedrag nog niet had overgemaakt, bij het verstrijken van de betalingstermijn niet in verzuim zijn geraakt indien zij die nadere aanwijzingen niet of niet tijdig voor het verstrijken van de betalingstermijn van [geïntimeerde] zou hebben ontvangen. 7. Het betoog van Humares dat zij niet gehouden was om medewerking te verlenen aan het vestigen van een stamrecht, wordt verworpen. [geïntimeerde] had er groot belang bij dat Humares zijn aanwijzingen voor de wijze van betalen van de vergoeding zou afwachten. In de brief van 16 oktober 2002 is dat ook aan Humares kenbaar gemaakt blijkens de zinsnede "de mogelijkheid om de vergoeding netto te ontvangen". Het was voor Humares als werkgever ook te voorzien dat zij de belangen van [geïntimeerde] zou kunnen schaden als zij, zonder zijn aanwijzingen af te wachten, de vergoeding (en dus na inhouding van loonheffing) aan hem zou overmaken. Gesteld noch gebleken is wat het belang van Humares was om de vergoeding aan [geïntimeerde] over te maken zonder diens aanwijzingen over de wijze van betalen af te wachten. Integendeel, Humares had er geen belang bij om wel of niet mee te werken aan het verzoek van [geïntimeerde], zo heeft de raadsvrouwe van Humares tijdens de zitting van 5 december 2003 op vragen van het hof geantwoord. Humares wilde van de kwestie af zijn, aldus de raadsvrouwe. Onder deze omstandigheden heeft Humares, naar het oordeel van het hof, gehandeld in strijd met hetgeen waartoe zij naar de maatstaven van artikel 7:611 BW zich als een goed werkgever te gedragen, welk artikel ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst nawerkt, gehouden was. De conclusie is dus dat grief I faalt. 8. Ten aanzien van de tweede grief overweegt het hof het volgende. Humares stelt zich op het standpunt dat niet zij maar [geïntimeerde] moet proberen de gevolgen van de uitbetaling van de vergoeding aan [geïntimeerde] ongedaan te maken door zich met een daartoe strekkend verzoek tot de fiscus te wenden en dat [geïntimeerde] het risico moet lopen dat de fiscus dat verzoek afwijst. Humares voert aan dat [geïntimeerde] belastingplichtig is en dat zij slechts gehouden is op het genietingsmoment de juiste bedragen aan loonbelasting in te houden en vervolgens af te dragen. Voorts voert zij aan dat de Staatssecretaris van Financiën bij besluit van 27 november 2002, nr. CCP2002/896M, heeft goedgekeurd dat op basis van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) de stamrechtvrijstelling wordt toegepast indien de (voormalig) werkgever niet meewerkt aan het bedingen van een stamrecht en de ontslagvergoeding tegen de wil van de werknemer in aan de werknemer uitbetaalt. Het besluit voorziet in de mogelijkheid dat de werknemer buiten de werkgever om gebruik maakt van de stamrechtvrijstelling, maar voorziet niet in de oplossing dat de werkgever met de fiscus in overleg treedt om de betaling, inhouding en afdracht over een reeds afgesloten kalenderjaar alsnog ongedaan te maken, hetgeen derhalve afhangt van de welwillendheid van de bevoegde looninspecteur, aldus Humares. Ten slotte voert Humares aan dat indien de fiscus niet meewerkt en de afgedragen loonbelasting niet terugbetaalt, [geïntimeerde] meer dan de toegekende vergoeding ontvangt. Naast het bedrag dat alsnog netto op de derdenrekening diende te worden gestort, kan [geïntimeerde] ook de reeds afgedragen loonbelasting in mindering brengen op zijn aangifte inkomstenbelasting en krijgt hij nog eens een teruggaaf, aldus Humares. 9. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:611 BW is Humares verplicht mee te werken aan het vestigen van een stamrecht indien [geïntimeerde] dit wenst, aangezien Humares geen enkel belang heeft bij weigering van haar medewerking. Het geval dat de werkgever haar medewerking tot het vestigen van een stamrecht weigert, behoeft dus geen behandeling. Het risico van de door Humares gevolgde gedragslijn blijft derhalve voor haar rekening. Grief II faalt dan ook. 10. In de toelichting op grief III voert Humares aan dat de voorzieningenrechter: a. heeft miskend dat [geïntimeerde] het bedrag al heeft genoten zodat de stamrechtvrijstelling toepassing mist; b. heeft nagelaten om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van het nettobedrag; c. heeft nagelaten om [geïntimeerde] te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan het door Humares in te dienen verzoek bij de fiscus; d. heeft nagelaten om [geïntimeerde] te verplichten zich te onthouden van het in mindering brengen op zijn aangifte inkomstenbelasting 2002 van de op het bedrag van € 32.000,- ingehouden en afgedragen loonbelasting; e. heeft nagelaten te beslissen dat het gestorte bedrag alleen maar mag worden aangewend voor het vestigen van een stamrecht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, sub g van de Wet op de loonbelasting 1964; f. heeft nagelaten de gevolgen te regelen als zou blijken dat de stamrechtvrijstelling zo laat na het einde van de dienstbetrekking niet meer kan en mag worden toegepast; g. ten onrechte tot toewijzing van de vordering tot betaling heeft beslist zodat alle fiscale gevolgen voor rekening komen van Humares en niet van [geïntimeerde] als de eigenlijke belastingplichtige; h. buiten de rechtsstrijd is getreden door [geïntimeerde] meer te geven dan het bruto bedrag waarop hij op grond van de beschikking van de kantonrechter te Breda recht heeft; i. zijn bevoegdheid heeft overschreden door zich niet te beperken tot een voorlopige voorziening, aangezien een eenmaal gevestigd stamrecht niet kan worden teruggedraaid. 11. Het hof overweegt als volgt. Ad a. Dit onderdeel van het betoog betreft een fiscaal aspect ten aanzien waarvan het hof hiervoor onder rechtsoverweging 4 reeds heeft overwogen dat deze niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. Het kan dus onbesproken blijven. Ad b. Humares heeft geen belang meer bij dit onderdeel, nu [geïntimeerde] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij het nettobedrag inmiddels heeft terugbetaald. Het kan derhalve onbesproken blijven. Ad c. Dit onderdeel faalt, aangezien de voorzieningenrechter niet is gevraagd bedoelde verplichting aan [geïntimeerde] op te leggen. Ten overvloede overweegt het hof dat die medewerking wel van [geïntimeerde] verlangd kan worden. Ad d. Dit onderdeel is inmiddels achterhaald en kan onbesproken blijven, nu Humares [geïntimeerde] na het wijzen van het vonnis een gecorrigeerde jaaropgave over 2002 heeft verstrekt waarop de vergoeding niet (meer) is vermeld. Ad e. Dit onderdeel slaagt. [geïntimeerde] maakt alleen aanspraak op de vrijstelling van de inhouding van loonheffing over de toegekende vergoeding indien het bedrag van de vergoeding wordt aangewend voor het vestigen van een stamrecht. Het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter in die zin aanvullen. Ad f. Dit onderdeel faalt. Blijkens de brief van 7 november 2002 van de Belastingdienst, Particulieren/Ondernemingen te Breda (de vóór de terechtzitting van 5 december 2003 toegezonden ontbrekende productie bij de memorie van antwoord), waarvan de inhoud door Humares niet is betwist, is Humares ontheven van haar inhoudingsplicht nu zij de vergoeding op de derdenrekening heeft gestort. Voorts blijkt uit die brief dat thans als inhoudingplichtige wordt aangemerkt de hiervoor onder rechtsoverweging 1.3 bedoelde notaris. Ad g. Na hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 9 is overwogen, behoeft dit onderdeel geen (afzonderlijke) bespreking meer. Ad h. Na hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 9 is overwogen behoeft dit onderdeel geen afzonderlijke bespreking meer. Het onderdeel faalt. Ad i. Ter terechtzitting van 5 december 2003 heeft [geïntimeerde] op vragen van het hof geantwoord dat het stamrecht nog niet is gevestigd. Van een voorziening waarvan de gevolgen in feite niet meer herstelbaar zijn, is derhalve geen sprake. Ten overvloede overweegt het hof dat de rechter in kort geding een voorziening kan treffen waarvan de gevolgen in feite niet meer herstelbaar zijn, indien het spoedeisend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen (NJ 1994, 651). Grief III slaagt op onderdeel e en faalt voor het overige. 12. Grief IV betreft de kostenveroordeling in eerste aanleg. Ook na de gedeeltelijke gegrondbevinding van grief III is Humares de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof acht de beslissing over de kosten in eerste aanleg juist. Grief IV faalt. 13. De slotsom is dat aan het bestreden vonnis een bepaling moet worden toegevoegd als in het dictum van dit arrest omschreven, en dat het bestreden vonnis voor het overige moet worden bekrachtigd. Humares zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Beslissing Het hof: - voegt aan het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg, sector kanton (locatie Middelburg) van 3 februari 2003 toe, dat de op de derdenrekening gestorte € 32.000,- alleen mag worden aangewend voor het vestigen van een stamrecht; - bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Middelburg, sector kanton (locatie Middelburg) van 3 februari 2003 voor het overige; - veroordeelt Humares in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 3.199,- (waarvan € 205,- voor griffierecht en € 2.994,- voor salaris procureur); - verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Schuering, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2004 in aanwezigheid van de griffier.