Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7505

Datum uitspraak2004-04-14
Datum gepubliceerd2004-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305780/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) de dwangsombeschikking van 11 augustus 1999 aan appellant ingetrokken en hem onder aanzegging van bestuursdwang gelast: A. de garage, welke gebouwd is op een gedeelte van de openbare weg ([locatie], zoals aangeduid op aangehechte kadastrale schets), te verwijderen en verwijderd te houden; B. de weg en het trottoir te herstellen in de oorspronkelijke toestand; C. voorts iedere wijziging in, op of boven het gedeelte van het voornoemde gedeelte van [locatie] achterwege te laten waardoor: 1. het vrije verkeer wordt of kan worden belemmerd of bemoeilijkt of 2. in gevaar kan worden gebracht of welke 3. anderszins een belemmering wordt opgeworpen welke [locatie] ongeschikt maakt voor het gebruik als openbare weg. De termijn waarbinnen de overtreding dient te zijn beƫindigd, is gesteld op 3 maanden na verzending van de lastgeving. Tevens is bepaald dat als niet, niet tijdig of niet volledig aan de lastgeving wordt voldaan, de bedoelde werkzaamheden van gemeentewege, doch op kosten van appellant zullen worden uitgevoerd.


Uitspraak

200305780/1. Datum uitspraak: 14 april 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle van 26 augustus 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) de dwangsombeschikking van 11 augustus 1999 aan appellant ingetrokken en hem onder aanzegging van bestuursdwang gelast: A. de garage, welke gebouwd is op een gedeelte van de openbare weg ([locatie], zoals aangeduid op aangehechte kadastrale schets), te verwijderen en verwijderd te houden; B. de weg en het trottoir te herstellen in de oorspronkelijke toestand; C. voorts iedere wijziging in, op of boven het gedeelte van het voornoemde gedeelte van [locatie] achterwege te laten waardoor: 1. het vrije verkeer wordt of kan worden belemmerd of bemoeilijkt of 2. in gevaar kan worden gebracht of welke 3. anderszins een belemmering wordt opgeworpen welke [locatie] ongeschikt maakt voor het gebruik als openbare weg. De termijn waarbinnen de overtreding dient te zijn beƫindigd, is gesteld op 3 maanden na verzending van de lastgeving. Tevens is bepaald dat als niet, niet tijdig of niet volledig aan de lastgeving wordt voldaan, de bedoelde werkzaamheden van gemeentewege, doch op kosten van appellant zullen worden uitgevoerd. Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 augustus 2003, verzonden op 27 augustus 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 10 en 22 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 30 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door J. Teesink en F.W.H.M. Helmich, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college heeft het besluit tot toepassing van bestuursdwang genomen, nadat de eerder opgelegde dwangsombeschikking ter zake van dezelfde overtreding niet had geleid tot het door het college gewenste resultaat. Aan beide besluiten ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag. Het betoog van appellant komt neer op een herhaling van de gronden die reeds door hem in de procedure tegen de dwangsombeschikking zijn aangevoerd en die door de Afdeling bij uitspraak van 5 december 2001 in zaak no. 200005583/1 (aangehecht) inhoudelijk zijn beoordeeld. Het verzoek van appellant om herziening van die uitspraak is door de Afdeling bij uitspraak van 18 september 2002 in zaak no. 200201599/2 (aangehecht) afgewezen. Het daartegen door appellant gerichte verzet is bij uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2003 in zaak no. 200201599/3 (aangehecht) ongegrond verklaard. Gelet op deze uitspraken staat vast dat het college bevoegd en in beginsel gehouden was handhavend op te treden tegen de in strijd met de Wegenwet gebouwde garage van appellant. Alleen in bijzondere gevallen kan van handhavend optreden tegen een illegale situatie worden afgezien. In dit verband is van belang dat ook thans geen concreet zicht op legalisering van de garage bestaat en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft het in bezwaar gehandhaafde bestuursdwangbesluit derhalve terecht in stand gelaten. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Hoovers-Backaert Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004 367.