
Jurisprudentie
AO7561
Datum uitspraak2004-03-02
Datum gepubliceerd2004-04-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/468
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-04-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/468
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voor zover [appellant] zich wil beroepen op matiging van de schadevergoeding omdat hij voor het gehele melkquotum een bedrag van slechts f 29.086,40 heeft ontvangen en dat bedrag direct heeft aangewend ter betaling van zijn schuldeisers, wordt dit beroep verworpen. Uit rechtsoverweging 5.6 van het tussenarrest van 8 juli 2003 volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] het melkquotum voor een lagere prijs dan de destijds geldende marktwaarde heeft verkocht; dit komt voor zijn eigen risico en geeft geen aanleiding de mindere opbrengst mede ten laste van [geïntimeerde] te brengen. Ook de gestelde bestemming van het geld - betaling van schuldeisers - levert geen grond op om tot matiging over te gaan. Al met al heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn kennelijke standpunt dat toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek zou leiden.
Uitspraak
2 maart 2004
pachtkamer
rolnummer 02/468 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. N.J.L.M Rijssenbeek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Voortzetting van het geding in hoger beroep
Ter uitvoering van het tussenarrest van dit hof van 27 januari 2004 heeft [geïntimeerde] bij akte een productie in het geding gebracht. Gelijktijdig hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 Voortzetting van de beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 27 januari 2004. Volhard wordt bij hetgeen in dat arrest is overwogen en beslist.
2.2 [geïntimeerde] heeft bij akte het gevraagde vonnis van de pachtkamer te Hilversum van 27 januari 1994 in het geding gebracht. Uit dat uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis blijkt dat de pachtkamer de pachtovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft ontbonden en dat [appellant] per direct is veroordeeld tot medewerking aan overdracht van het melkquotum tegen een door [geïntimeerde] binnen 14 dagen na de registratie van het melkquotum te betalen vergoeding van f 1,985 per kg. Gelet op rechtsoverweging 5.6 van het tussenarrest van 8 juli 2003 betekent dit, dat de schade van [geïntimeerde] kan worden bepaald aan de hand van een prijs van f 1,985 per kg. Hiervan uitgaande heeft de pachtkamer te Hilversum in haar vonnis van 3 april 2002 de totale schade terecht vastgesteld op f 20.620,18 zoals gevorderd.
2.3 Voor zover [appellant] zich wil beroepen op matiging van de schadevergoeding omdat hij voor het gehele melkquotum een bedrag van slechts f 29.086,40 heeft ontvangen en dat bedrag direct heeft aangewend ter betaling van zijn schuldeisers, wordt dit beroep verworpen. Uit rechtsoverweging 5.6 van het tussenarrest van 8 juli 2003 volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] het melkquotum voor een lagere prijs dan de destijds geldende marktwaarde heeft verkocht; dit komt voor zijn eigen risico en geeft geen aanleiding de mindere opbrengst mede ten laste van [geïntimeerde] te brengen. Ook de gestelde bestemming van het geld - betaling van schuldeisers - levert geen grond op om tot matiging over te gaan. Al met al heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn kennelijke standpunt dat toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek zou leiden.
2.4 Uit het tussenarrest van 27 januari 2004 en dit arrest volgt dat de grieven van [appellant], voor zover niet beoordeeld in het tussenarrest van 8 juli 2003, falen. Dit brengt mee dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
3 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep,
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de pachtkamer te Hilversum van 31 oktober 2001 en 3 april 2002, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 193,-- wegens griffierecht en € 817,50 wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden Baron de Weichs de Wenne en ing. Hamelink en is uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 2 maart 2004.

