Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7627

Datum uitspraak2004-02-04
Datum gepubliceerd2004-04-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/00254
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR) is - voor zover hier van belang - een verkrijging krachtens levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Tussen partijen is in geschil of sprake is van de levering van een bouwterrein als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, ten eerste, juncto lid 4, van de Wet OB.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 03/00254 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van Aannemersbedrijf X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de, met verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, aanslagnummer 1, en de daarbij gegeven boetebeschikking. Het onderzoek ter zitting Het onderzoek ter zitting heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgehad op 21 januari 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur. Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 februari 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan. De beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag, alsmede de boetebeschikking; - gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-; - veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,-; en - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. De gronden voor de beslissing 1. Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR) is - voor zover hier van belang - een verkrijging krachtens levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Tussen partijen is in geschil of sprake is van de levering van een bouwterrein als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, ten eerste, juncto lid 4, van de Wet OB. 2. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr), zodat het Hof ingevolge artikel 27e van de Awr het beroep ongegrond moet verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. 3. Naar het oordeel van het Hof dient deze stelling van de Inspecteur te worden verworpen. Belanghebbende heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij op de verzoeken om informatie van de Inspecteur steeds telefonisch heeft gereageerd dat er geen schriftelijke bescheiden voorhanden zijn. Het Hof acht de sanctie van artikel 27e van de Awr in dit geval niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat op belanghebbende, die zich beroept op een vrijstelling, de bewijslast rust. 4. Op 8 april 1994 heeft belanghebbende met de heer A (hierna: verkoper) een koopovereenkomst gesloten betreffende de grond. De levering bij notariële akte zou begin 1998 plaatsvinden. De notariële akte is uiteindelijk pas verleden op 29 januari 1999. Onderaan de koopovereenkomst is een drietal aantekeningen geplaatst. 5. De tweede aantekening vermeldt: "Koper zal zorgdragen voor het verwijderen van de funderingen". Uit deze aantekening vloeit, aldus belanghebbende, voort, dat de verkoper de tuinbouwkassen zou slopen, maar dat de koper de funderingen zou verwijderen. De Inspecteur bestrijdt niet dat de verkoper de kassen zou slopen, maar wel het tijdstip waarop dat gebeurd is. 6. De eerste aantekening dateert, blijkens de bij die aantekening vermelde datum, van 5 april 1996. De derde aantekening is, naar gemachtigde van belanghebbende ter zitting geloofwaardig heeft verklaard, geplaatst door een medewerker van het notariskantoor ten tijde van de voorgenomen levering begin 1998. Dit betekent, aldus belanghebbende, dat de tweede aantekening moet zijn geplaatst tussen 5 april 1996 en begin 1998, in ieder geval vóór de levering. De Inspecteur heeft de juistheid van laatstgenoemde stelling van belanghebbende weersproken, maar uitsluitend bij gebrek aan wetenschap. 7. In de koopovereenkomst was - oorspronkelijk - een koopprijs van ƒ 436.000,- opgenomen. Later is dit (getypte) bedrag doorgehaald en is de koopprijs (handgeschreven) veranderd in ƒ 451.260,-. Naar partijen ter zitting eenparig uitdrukkelijk hebben verklaard, heeft deze aanpassing van de koopprijs plaatsgevonden in verband met het feit dat verkoper zou zorgdragen voor de sloop van de kassen. 8. Nu in de notariële akte van 29 januari 1999 een koopprijs is opgenomen van ƒ 451.260,-, zal de sloop vóór, doch uiterlijk op 29 januari 1999 zijn geschied. Dit strookt ook met de schriftelijke verklaring van verkoper dat de sloop medio juni 1998 is aangevangen en in oktober 1998 gereed was. Het Hof heeft dan ook geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van deze schriftelijke verklaring. 9. Naar het oordeel van het Hof zijn de sloopwerkzaamheden aan te merken als een bewerking in de zin van artikel 11, lid 4, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB. Nu in de notariële akte van levering is opgenomen dat belanghebbende de grond zal gebruiken als bouwgrond voor woningbouw en dit ook volgt uit de brief van 13 november 1997 van belanghebbende aan de Inspecteur, acht het Hof, mede in het licht van de schriftelijke verklaring van de verkoper, aannemelijk dat de sloop van de kassen door de verkoper is geschied met het oog op bebouwing van de grond door de koper. Dan is sprake van een bouwterrein als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB, zodat de verkrijging krachtens levering van de grond ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de WBR is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. 10. De stelling van de Inspecteur dat geen recht bestaat op de vrijstelling omdat de voor de toepassing van de vrijstelling van belang zijnde gegevens niet binnen een maand na de verkrijging zijn verstrekt, berust op een verkeerde lezing van de Inspecteur van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Uitvoeringsbesluit). In de onderhavige situatie heeft aangifte plaatsgevonden door het aanbieden van de notariële akte ter registratie. Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit eist in dat geval dat het aanbieden van de akte ter registratie geschiedt binnen een maand na de verkrijging en dat in die akte een beroep op de vrijstelling wordt gedaan onder opgaaf van de voor de toepassing van de vrijstelling van belang zijnde gegevens. Gesteld noch gebleken is dat de akte niet binnen een maand ter registratie is aangeboden. In de akte is beroep op de vrijstelling gedaan. Verder is in de akte gemeld, dat ter zake van de levering omzetbelasting is verschuldigd, dat verkoper het verkochte niet als bedrijfsmiddel heeft gebruikt en dat het verkochte door de koper als bouwgrond voor woningbouw zal worden gebruikt. Daarom zijn naar het oordeel van het Hof de gegevens die voor de vrijstelling van belang zijn vermeld en dan is aan de formele vereisten van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit voldaan. 11. Gelet op het vorenoverwogene dient ook de opgelegde verhoging van 25% te vervallen. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,- (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644,-. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2004. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 februari 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 200,-. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 200,- verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.