Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7895

Datum uitspraak2004-02-13
Datum gepubliceerd2004-04-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200318003
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft samen met zijn mededaders rond het middennachtelijk uur een overval gepleegd op een echtpaar in hun woning. Bij deze overval hebben verdachte en zijn mededaders onder zeer bedreigende omstandigheden de slachtoffers tot afgifte van aanzienlijke bedragen geld bewogen. Het hof heeft bij deze minderjarige verdachte het volwassenstrafrecht toegepast.


Uitspraak

parketnummer 0903752502 datum uitspraak 13 februari 2004 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer kinderstrafzaken van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 maart 2003 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 januari 2004. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. 3. Procesgang De rechtbank te 's-Gravenhage heeft in eerste aanleg de verdachte van het onder eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijgesproken, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. De rechtbank heeft voorts het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevolen. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 6. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 7. Bewijsoverweging 7.1 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd -zakelijk weergegeven- dat de verklaring van de getuige [naam] d.d. 22 augustus 2002 voor het bewijs dient te worden uitgesloten. Blijkens een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2003 is deze verklaring na betaling tot stand gekomen. Nadat de getuige de politie te kennen heeft gegeven dat hij, indien hij niet als bedreigde getuige kan worden aangemerkt, slechts een verklaring wil afleggen indien daar een geldelijke beloning tegenover staat, is in overleg met de officier van justitie besloten om hem een geldelijke beloning ter beschikking te stellen. Deze beloning is door het slachtoffer [naam] ter beschikking gesteld. Een gedeelte zou pas worden verstrekt indien een veroordeling zou volgen. Door zo te handelen heeft de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden. 7.2 Anders dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan verwerpt het hof dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat het handelen van het openbaar ministerie in strijd is gekomen met de beginselen van een goede procesorde. Voorop moet worden gesteld dat aan het openbaar ministerie in beginsel niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om met getuigen afspraken te maken. Het slachtoffer heeft van meet af aan medegedeeld een geldbedrag beschikbaar te stellen aan degene wiens verklaring zou leiden tot de oplossing van de overval. Met instemming van de officier van justitie heeft de politie bemiddeld bij de overdracht van het door het slachtoffer vastgestelde geldbedrag aan de getuige, hetgeen ertoe heeft geleid dat de reeds eerder afgelegde verklaring van [naam], die was vervat in een proces-verbaal van bevindingen, alsnog werd gevat in een proces-verbaal van verhoor van getuige en door hem werd ondertekend. Evenmin acht het hof de getuigenverklaring op grond van de gevolgde procedure onbetrouwbaar. 7.3 De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd -zakelijk weergegeven- dat van de in de vluchtauto aangetroffen bivakmuts VR1/6 met daarop het DNA van de verdachte niet kan worden vastgesteld dat deze bij de overval is gebruikt. Deze bivakmuts komt in uiterlijke verschijningsvorm immers niet overeen met de andere twee bivakmutsen, waarvan wel vaststaat dat ze bij de overval zijn gebruikt, nu ze door de aangevers als zodanig zijn herkend. Niet alleen heeft deze muts slechts één kijkgat in plaats van de gebruikelijke twee gaten, maar ook wijkt de muts in vorm en kleur af van de andere twee bivakmutsen. Nu de verdachte ter terechtzitting een redelijke verklaring voor het aantreffen van zijn DNA op de muts heeft gegeven, komt aan het op de muts aangetroffen DNA geen bewijskracht toe. 7.4 Naar aanleiding van het hiervoor weergegeven verweer overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat ten tijde van de overval op het echtpaar [naam]-[naam] zich drie gemaskerde personen in hun woning hebben bevonden. Voorts is aannemelijk geworden dat door de daders van deze overval gebruik is gemaakt van een Renault Laguna, voorzien van het kenteken [nummer], als vluchtauto. Deze vluchtauto is korte tijd later aangetroffen in het centrum van Alphen aan den Rijn. In of in de onmiddellijke nabijheid van de vluchtauto worden samen met een aantal andere bij de overval gebruikte voorwerpen een drietal door de politie als bivakmuts betitelde voorwerpen aangetroffen, waaronder het spoor VR1/6. Twee van de drie mutsen zijn kennelijk gemaakt van de broekspijpen van één broek. Deze twee mutsen zijn telkens voorzien van een tweetal kijkgaten. De derde muts, VR1/6, met het DNA-materiaal van de verdachte wijkt af in vorm en kleur van de andere twee mutsen. Deze muts is vervaardigd van een rekbaarder materiaal en heeft in tegenstelling tot de andere twee mutsen slechts één gat ter hoogte van de ogen. Het komt het hof aannemelijk voor dat het kijken door deze derde muts zonder onoverkomelijk verlies van zicht mogelijk is, indien het gat - dat bovendien rekbaar is - tussen de ogen wordt geplaatst. Het enkele feit dat deze derde muts niet overeenstemt met de door beide aangevers gegeven vrij algemene omschrijving van de door de drie daders gebruikte bivakmutsen, donkere bivakmutsen, op elkaar gelijkend en met twee ooggaten, maakt naar het oordeel van het hof niet dat dit spoor VR1/6 niet tot bewijs kan worden gebezigd. Immers, niet alleen is deze derde muts niet aan de aangevers getoond, zodat ook niet kan worden uitgesloten dat deze muts toch door de aangevers zou zijn herkend, maar ook valt, gelet op het tijdstip van de overval en de schok die zulks teweeg zal hebben gebracht niet uit te sluiten dat deze factoren de waarneming van de aangevers hebben beïnvloed. Bovendien heeft ook de verdachte geen uitleg kunnen geven voor de omstandigheid dat kort na een door drie gemaskerde mannen uitgevoerde overval nagenoeg alle gebruikte attributen worden aangetroffen in of in de onmiddellijke omgeving van de gebruikte vluchtauto, waaronder de drie eerdergenoemde mutsen. Immers, als de verdachte zoals hij steeds heeft betoogd niet één van de drie gemaskerde mannen is geweest waar is dan de bivakmuts van de derde dader gebleven? Bovendien vindt het gebruik van spoor VR1/6 als bewijs steun in de verklaring van [naam] die heeft verklaard dat [naam] boos was op de verdachte omdat deze zijn bivakmuts en een handschoen had achtergelaten in de auto. Bivakmuts VR1/6 werd in de auto aangetroffen evenals een handschoen. Onder deze omstandigheden en gelet op het overige voorhanden zijnde bewijs is het hof van oordeel dat spoor VR1/6 tot bewijs mag worden gebezigd. 8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Eerste en tweede cumulatief: Voortgezette handeling van: afpersing terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor nachtrust bestemde tijd in een woning en door twee of meer verenigde personen en diefstal voorafgaand en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en door twee of meer verenigde personen. 9. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 10. Strafmotivering 10.1 De advocaat-generaal mr. Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde met toepassing van het sanctierecht voor volwassenen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. 10.2 Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. 10.3 Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig gewelds- en vermogensdelict. Hij heeft samen met zijn mededaders rond het middennachtelijk uur een overval gepleegd op een echtpaar in hun woning. Bij deze overval hebben verdachte en zijn mededaders onder zeer bedreigende omstandigheden de slachtoffers tot afgifte van aanzienlijke bedragen geld bewogen. Tevens hebben zij gouden munten en een laptop meegenomen. De verdachte en zijn mededaders zijn met bivakmutsen over het hoofd de woning binnengedrongen. Het gebruik van grof geweld is daarbij niet geschuwd. Zij hebben het vrouwelijke slachtoffer beetgepakt en vastgehouden, haar arm op haar rug gedraaid en naar de slaapkamer geduwd. Voorts is zij op de grond geduwd, zijn haar handen en voeten vastgebonden en is haar mond dichtgeplakt. Op beide slachtoffers werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht en tegen het hoofd geplaatst. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan, dat daarbij geen acht is geslagen op het feit, dat het mannelijke slachtoffer invalide was en zich niet kon verweren. Verdachte heeft deze feiten enkel met het oog op eigen geldelijk gewin en dat van zijn mededaders gepleegd en is hierbij volledig voorbijgegaan aan de traumatische gevolgen die dit voor de slachtoffers met zich heeft gebracht. Dat de verdachte bij het plegen van deze feiten inbreuk heeft gemaakt op de beslotenheid van een woning, hetgeen bij uitstek de plaats is waar men zich veilig dient te voelen, acht het hof eveneens een omstandigheid die de verdachte zwaar moet worden aangerekend. De overval heeft daarnaast de slachtoffers veel materiële schade berokkend. Dit soort gewelddadige berovingen levert in het algemeen veel maarschappelijke onrust op en wekt gevoelens van angst en onveiligheid op dan wel versterkt deze. 10.4 Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 januari 2004, al eens is veroordeeld voor het plegen van soortgelijk feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. 10.5 Het hof heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de stichting Reclassering Nederland, vestiging 's-Gravenhage, d.d. 3 maart 2003, ondertekend door unitmanager J.H.M. Schepers en reclasseringswerker M.M. Vegt. 10.6 In de ernst van het begane feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, vindt het hof grond om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. Daarbij heeft het hof tevens gelet op de persoon van de dader. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit ruim 17 1/2 jaar, woont al geruime tijd niet meer ten huize van zijn ouders, maar heeft meer dan een jaar samengewoond met zijn vriendin. Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. 11. Vordering tot schadevergoeding 11.1 In het onderhavige strafproces heeft T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]), [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde tot een bedrag van € 127.058,46 (Fl. 280.000,00). 11.2 In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag. 11.3 De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]), [adres], tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voorts heeft hij gevorderd dat de verdachte de verplichting tot betaling aan de staat tot dat bedrag ten behoeve van het slachtoffer zal worden opgelegd, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal dient te worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 740 dagen. 11.4 De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet, althans onvoldoende betwist. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen. 11.5 Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. 12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.352,67, naar rato van iedere verdachte, ten behoeve van het slachtoffer. 13. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 56, 63, 77b, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het onder eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het onder eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIJF JAREN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]), [adres], tot het gevorderde bedrag van € 127.058,46 (HONDERDENZEVENENTWINTIGDUIZENDENACHTENVIJFTIG EURO EN ZESENVEERTIG EUROCENT) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van € 127.058,46 (HONDERDENZEVENENTWINTIGDUIZENDENACHTENVIJFTIG EURO EN ZESENVEERTIG EUROCENT) komt te vervallen voorzover door de medeverdachten een bedrag bij wege van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald. Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.352,67 (TWEEËNVEERTIGDUIZENDENDRIEHONDERDENTWEEËNVIJFTIG EURO EN ZEVENENZESTIG EUROCENT) ten behoeve van het slachtoffer T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]), [adres], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 346 DAGEN. Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]), de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]) in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]) de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 42.352,67 (TWEEËNVEERTIGDUIZENDENDRIEHONDERDENTWEEËNVIJFTIG EURO EN ZEVENENZESTIG EUROCENT) ten behoeve van het slachtoffer T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]) komt te vervallen voorzover door de medeverdachten een bedrag bij wege van schadevergoeding aan de benadeelde partij T.C.M. [naam] (gemachtigde J.M. [naam]-[naam]) is betaald uitstijgende boven hun verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.352,67 (TWEEËNVEERTIGDUIZENDENDRIEHONDERDENTWEEËNVIJFTIG EURO EN ZEVENENZESTIG EUROCENT) ten behoeve van dit slachtoffer. Dit arrest is gewezen door mrs. De Bruijn-Lückers, Van Kempen en Bax-Luhrman, in bijzijn van de griffier mr. Nillesen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2004.