Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7966

Datum uitspraak2004-04-13
Datum gepubliceerd2004-04-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307198/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college), voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woning en het plaatsen van een garage op het perceel [locatie] te Maarssen.


Uitspraak

200307198/2. Datum uitspraak: 13 april 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 17 september 2003 in het geding tussen: verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Maarssen. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college), voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woning en het plaatsen van een garage op het perceel [locatie] te Maarssen. Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar, voorzover dat betrekking had op de aan de vergunning verbonden voorwaarden, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Het college heeft daarbij een deel van het besluit van 19 november 2002 herroepen en dit deel vervangen en aangevuld. Bij uitspraak van 17 september 2003, verzonden op 19 september 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 30 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 17 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. H.N.T. Hoogwout, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A. Konijnenburg en mr. K. van Benthem, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] in persoon daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. 2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2004 201.