Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8540

Datum uitspraak2004-03-16
Datum gepubliceerd2004-04-29
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/370 NABW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overschrijding betalingstermijn griffierecht.


Uitspraak

04/370 NABW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoeker, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde. I. INLEIDING Bij schrijven van 20 januari 2004 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek heeft betrekking op een door de rechtbank Zutphen op 30 december 2003, onder het nummer 01/928 NABW 258, tussen partijen gewezen uitspraak. II. MOTIVERING Ingevolge het bepaalde in de artikelen 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist. In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt. Bij schrijven van 26 januari 2004 is verzoeker erop gewezen dat hij een griffierecht van € 87,- is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan. Het verschuldigde bedrag is binnen die termijn niet ontvangen. Bij schrijven van 2 februari 2004 heeft verzoeker verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht. Bij aangetekende brief van 9 februari 2004 is verzoeker nogmaals gewezen op de ver-schuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat geen aanleiding wordt gezien om na de reeds gegeven termijn van twee weken voor de betaling van het griffierecht, die termijn met meer dan een week te verlengen. Voorts is verzoeker erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om een voorlopige voorziening. Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan. De datum waarop het griffierecht door de Raad is ontvangen is 17 februari 2004. Vastgesteld wordt dat verzoeker het door hem gepleegde verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns in tegenwoordigheid van E. Blijleven- de Vries als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2004. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) E. Blijleven- de Vries. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.