Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8654

Datum uitspraak2004-04-22
Datum gepubliceerd2004-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/119 WAO, 01/120 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is de gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1998 correct vastgesteld?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 01/119 WAO 01/120 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 4 mei 1998 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 31 december 1997, waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1998 is vastgesteld op 7,98 %. Bij besluit van 31 januari 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 14 december 1999 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2000 op 7,81 %. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 4 december 2000, nummers 98/1110 en 00/414, de namens appellante tegen die besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 8 april 2004, waar namens appellante is verschenen G.C.J. van Doorn, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.F.K. ter Hennepe, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de (naar zij uitdrukkelijk erkent:) correct door gedaagde toegepaste wettelijke regeling tot een voor haar onredelijk resultaat leidt. De rechtbank heeft deze grond terecht en op goede gronden verworpen. Zoals de Raad eerder in zijn uitspraak van 19 december 2002, USZ 2003/87, heeft overwogen speelt de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid bij de premiedifferentiatie geen rol. Als de betrokken werknemer hem door appellante aangeboden passende arbeid heeft geweigerd, is dat voor deze zaak evenmin van betekenis. Hiervoor verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 januari 2004, RSV 2004/110. Het bestreden besluit komt niet voor vernietiging in aanmerking op de enkele grond dat dit is gebaseerd op door appellante als onrechtvaardig ervaren regelgeving. Het is de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2004. (get.) R.C. Stam. (get.) A. Kovács.