Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8965

Datum uitspraak2004-04-22
Datum gepubliceerd2004-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/3477 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Nu er geen sprake is van een brondocument in de zin van artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA heeft verweerder, gelet op het bepaalde in de artikelen 36, 37 en 82 van de Wet GBA, terecht geweigerd om het op 18 juli 2002 tussen eiser en mevrouw [echtgenote] gesloten huwelijk in de GBA te registreren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in genoemde artikelen met betrekking tot de mogelijkheid om persoonsgegevens in de GBA op te nemen geen beleids- of beoordelings-ruimte is toegekend, in die zin dat verweerder niet kan afwijken van het vereiste van een brondocument. (...)


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 03/3477 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te Delft, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 11 december 2002 heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn buiten Nederland gesloten huwelijk te registreren in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van Delft afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 januari 2003, nader aangevuld bij brief van 12 februari 2003, bezwaar gemaakt. Eiser is op 16 april 2003 door de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (hierna: de commissie) omtrent zijn bezwaar gehoord. Bij besluit van 14 juli 2003 heeft verweerder, conform het advies van de commissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 11 december 2002 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 augustus 2003, nader aangevuld bij brief van 19 september 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 7 oktober 2003 een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 8 april 2004 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Bozbey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Lubeek en C.M. Vloemans. Motivering Ter beantwoording staat de vraag of verweerder terecht heeft besloten om zijn in Iran gesloten huwelijk op basis van de daartoe door hem overgelegde documenten niet in de GBA in te schrijven. Voor een weergave van de toepasselijke bepalingen van de artikelen 36, 37 en 82 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) die voor de beantwoording van deze vraag van belang zijn verwijst de rechtbank naar bijlage 2 van het advies van de commissie. Van belang is verder nog het niet in die bijlage genoemde artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze bepaling luidt als volgt: "1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen." Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens eiser voldoet zijn huwelijk aan artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk, dat eveneens is weergegeven in vorengenoemde bijlage 2 van het advies van de commissie, omdat het gaat om een huwelijk gesloten door een religieus erkende organisatie. Uit de circulaire van het Ministerie van Justitie blijkt volgens eiser niet eenduidig dat het gesloten huwelijk in Iran niet rechtsgeldig is. Daarnaast is volgens eiser de algemene twijfel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onvoldoende om de huwelijksregistratie te weigeren. Eiser meent dan ook dat het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd. Voorts meent eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat hij vernomen heeft dat er gemeenten zijn die huwelijken gesloten door Afghanen in Iran wel registreren. Eiser is van mening dat hij door de weigering om zijn huwelijk in de GBA in te schrijven en hij hierdoor zijn partner niet naar Nederland kan laten komen, onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Eiser doet een beroep op artikel 8 van het EVRM. Verder heeft eiser nog aangevoerd dat het voor hem onmogelijk is om zijn huwelijk te laten legaliseren. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat huwelijksgegevens, in geval van artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA slechts in de GBA kunnen worden geregistreerd indien sprake is van een door een daartoe bevoegde instantie opgemaakte akte. Volgens verweerder ontleent de Islamitische Eenheidspartij, die het huwelijk blijkens de akte heeft gesloten, zijn bevoegdheid niet aan Iraans recht. De betreffende huwelijksakte is derhalve niet door een bevoegde (Iraanse) instantie opgemaakt. Artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk is niet van toepassing omdat dit artikel uitgaat van een rechtsgeldig huwelijk en de rechtsgeldigheid van het huwelijk door verweerder wordt bestreden. Volgens verweerder faalt het bewijs van eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat de beschikking die eiser in dit verband heeft overgelegd, genomen is door een ander bestuursorgaan. Voor verweerder is duidelijk dat het belang van eiser bij inschrijving van zijn huwelijksakte groot is, dit betekent echter niet dat verweerder om die reden tot inschrijving dient over te gaan. De rechtbank gaat in deze procedure van de volgende feiten uit. Op 29 oktober 2002 heeft eiser, van Nederlandse nationaliteit, verzocht zijn op 18 juli 2002 in Iran gesloten huwelijk met mevrouw [echtgenote], van Afghaanse nationaliteit, te registreren in de GBA van de gemeente Delft. Eiser heeft in dit verband een huwelijksakte overgelegd, afgegeven door de Islamitische Eenheidspartij (Afghanistan Islamic Unity Party) en voorzien van een vertaling door het ministerie van Justitie van Iran. Voorts heeft verweerder een verklaring, gedateerd 24 juli 2002, nummer 284, afgegeven door het Afghaanse consulaat te Mashad, Iran, overgelegd. Verweerder heeft, door tussenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), de volgende informatie van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de geldigheid van huwelijken van Afghanen in Iran verkregen: "Sinds september 2000 vindt bij de Nederlandse ambassade te Teheran geen legalisatie meer plaats van Afghaanse documenten, afgegeven in Iran, zulks vanwege onduidelijkheid omtrent de herkomst en de bevoegdheid tot afgifte van dergelijke documenten. Destijds is door dit ministerie besloten om de legalisatie van Afghaanse documenten stop te zetten totdat er meer duidelijkheid zou komen. Inmiddels is er voldoende informatie beschikbaar welke het besluit rechtvaardigt, definitief met de legalisatie van dergelijke documenten te stoppen. Hieronder volgt een kort overzicht van de achtergronden die hebben geleid tot dit besluit. Van de Iraanse autoriteiten is vernomen dat het hier gaat om huwelijksakten die opgemaakt worden door instellingen die hun bevoegdheid hiertoe niet ontlenen aan Iraans recht. Dergelijke documenten dienen derhalve beschouwd te worden als "ordinary/unofficial" en kunnen om deze reden niet worden geregistreerd bij de daartoe bevoegde Iraanse autoriteiten: .. regarding the marriage of foreign nationals .. Article 970/QM .., Article 2 of the Law on Marriage .., and Article 15 of the Rules of the Notary Public Office for Marriage and Divorce.., in case the marriage documents are made at the authorized Iranian centres, which are mentioned in the above-mentioned articles, they are considered official; otherwise those documents will be considered ordinary (unofficial). .. marriages which take place at institutions such as .. Afghanistan Islamic Unity .. will be valid from the religious view point, and their not being registered officially does not have any impact on the authenticity of the marriage. De Afghaanse huwelijksakten worden afgegeven door de eigen instituties, waaronder de A.I.U.P. en de Harekat-I-Islami, en worden door het Iraanse ministerie van Justitie van een Engelse vertaling voorzien. Omdat de Afghaanse ambassade te Teheran geen huwelijken sluit (deze bevoegdheid is namelijk door de Afghaanse autoriteiten nooit verleend aan de ambassade) worden door de Afghaanse ambassade te Teheran deze Engelse vertalingen van de huwelijksakten voorzien van een certificaat (met handtekening en stempel). Het Iraanse ministerie van Buitenlandse Zaken legaliseert vervolgens de handtekening van de Afghaanse diplomaat die het certificaat heeft opgesteld en getekend, maar deze legalisatie betreft uitdrukkelijk niet de bevoegdheid van de afgevende instantie, noch de inhoudelijke juistheid van de huwelijksakte. De legalisatie van de Afghaanse documenten heeft evenmin betrekking op de inhoudelijke juistheid van het stuk, omdat het Iraanse ministerie van Buitenlandse Zaken bij hun legalisatie een voorbehoud maakt ten aanzien van de inhoudelijke juistheid van het document ("without any consideration to the contents"). Bij de legalisatie van huwelijksakten door de Nederlandse ambassade te Teheran gaat het om de vaststelling van de rechtsgeldigheid van het document. Indien de rechtsgeldigheid van het document is vastgesteld en er geen gerede twijfel is ten aanzien van de inhoudelijke juistheid van het document, dan kan worden overgegaan tot legalisatie. Een huwelijkakte die buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt (vide art. 1: 25 BW), heeft derhalve na legalisatie bewijskracht ten aanzien van het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk. Een van de legalisatieketens is, wanneer het gaat om Iraanse documenten, afgegeven door de daartoe naar Iraans recht bevoegde instanties, legalisatie door het ministerie van Buitenlandse Zaken van Iran en tenslotte door de Nederlandse ambassade te Teheran. Dit is echter in casu niet van toepassing, omdat het hier gaat om "unofficial" Afghaanse documenten. Een andere legalisatieketen is, wanneer het een consulair huwelijk betreft waarbij een huwelijksdocument wordt opgemaakt op een buitenlandse vertegenwoordiging in Iran, legalisatie door het ministerie van Buitenlandse Zaken van Iran en vervolgens door de Nederlandse ambassade. Dit is in casu evenmin van toepassing, aangezien het niet gaat om huwelijken gesloten op de Afghaanse ambassade. Legalisatie van Afghaanse documenten kan in principe namelijk slechts geschieden door het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en vervolgens door de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan. Vanwege de situatie in Afghanistan is dit echter momenteel niet mogelijk. Op dit moment wordt samen met het ministerie van Justitie bezien wat de mogelijkheden zijn voor een oplossing in het kader van de toelatingsprocedures van partner of echtgenoot." De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat betrouwbaarheid van in de GBA opgenomen gegevens vereist is. Dat brengt met zich dat gegevens niet zonder meer op grond van een in het buitenland opgesteld document in de GBA worden geregistreerd; de gestelde nieuwe gegevens moeten door een bevoegde instantie zijn vastgesteld en er moet van de juistheid van de gegevens kunnen worden uitgegaan. Gelet op het bepaalde in artikel 36, tweede lid, in samenhang met artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA kunnen gegevens met betrekking tot een buiten Nederland gesloten huwelijk slechts in de GBA worden opgenomen indien die gegevens kunnen worden ontleend aan een brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA. In het onderhavige geval heeft eiser ter onderbouwing van zijn verzoek om zijn in Iran gesloten huwelijk in de GBA te registreren een huwelijksakte, opgemaakt door de Afghanistan Islamic Unity Party, en een verklaring van het Afghaanse consulaat overgelegd, die blijkens hun bewoordingen tot doel hebben om als bewijs te dienen van het op 18 juli 2002 tussen mevrouw [echtgenote] en eiser gesloten huwelijk. De huwelijksakte zou derhalve met de verklaring van het Afghaanse consulaat kunnen worden beschouwd als een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA, mits deze documenten voldoen aan de in dit verband geldende vereisten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de huwelijksakte en de verklaring van het Afghaanse consulaat niet als brondocument in de zin van artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA kunnen gelden. Nu het huwelijk in Iran is gesloten, is er immers slechts sprake van een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA indien de huwelijksakte en de verklaring, overeenkomstig de plaatselijke Iraanse voorschriften door een bevoegde Iraanse instantie zijn opgemaakt. Noch de huwelijksakte, noch de verklaring is evenwel door een daartoe bevoegde Iraanse instantie opgemaakt; beide documenten zijn opgesteld en afgegeven door Afghaanse instanties. Het is de rechtbank niet gebleken dat de betreffende instanties naar Iraans recht bevoegd waren om ten aanzien van een in dat land gesloten huwelijk een akte op te maken. Voorts overweegt de rechtbank dat, aangezien zowel Iran, als Afghanistan niet zijn aangesloten bij enig verdrag tot afschaffing van legalisatie van buitenlandse openbare akten, legalisatie van de betreffende documenten door de minister van Buitenlandse Zaken noodzakelijk is om daaraan bewijskracht in het Nederlandse rechtsverkeer toe te kennen. De huwelijksakte en de verklaring van het Afghaanse consulaat zijn evenwel niet gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Nu er geen sprake is van een brondocument in de zin van artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA heeft verweerder, gelet op het bepaalde in de artikelen 36, 37 en 82 van de Wet GBA, terecht geweigerd om het op 18 juli 2002 tussen eiser en mevrouw [echtgenote] gesloten huwelijk in de GBA te registreren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in genoemde artikelen met betrekking tot de mogelijkheid om persoonsgegevens in de GBA op te nemen geen beleids- of beoordelings-ruimte is toegekend, in die zin dat verweerder niet kan afwijken van het vereiste van een brondocument. Uit het voorgaande volgt dat artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk niet van toepassing is, omdat dit artikel uitgaat van een rechtsgeldig huwelijk en de rechtsgeldigheid van het huwelijk van eiser niet is aangetoond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel terecht heeft verworpen. Niet gebleken is dat verweerder gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM faalt naar het oordeel van de rechtbank. De in geding zijnde weigering eisers huwelijk in te schrijven in de GBA strekt er rechtens immers niet toe eiser te belemmeren in de uitoefening van zijn familie- of gezinsleven als bedoeld in dat artikel en heeft evenmin rechtstreeks tot gevolg dat hij tot de uitoefening van dat gezinsleven feitelijk niet (meer) of onvoldoende in staat wordt gesteld. Er is derhalve geen sprake van inmenging in het recht op familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Eiser heeft om registratie van zijn huwelijk in de GBA gevraagd met het oog op de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de toelating tot Nederland van zijn hier niet te lande verblijvende echtgenote. Naar het oordeel van de rechtbank treedt de vraag of sprake is van een inmenging in genoemd recht op familie- en gezinsleven eerst op de voorgrond in het kader van die vreemdelingen-rechtelijke procedure en eventueel daarop volgende bezwaar- of beroepsprocedures. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. S.C. Stuldreher en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier T.A. Willems-Dijkstra. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op