Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8974

Datum uitspraak2004-05-04
Datum gepubliceerd2004-05-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757421-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Er blijkt sprake te zijn geweest van stelselmatige (ernstige) mishandelingen van [slachtoffer] door verdachte. Dit blijkt uit de medische dossiers uit mei en juni 2002, waarin onder andere gesproken wordt van schaafwonden op alle ledematen en brandblaren op de handen, zwelling van het scrotum, bloed in het hoofd en contusiehaarden in de hersenen van [slachtoffer]. Tevens verklaren mensen uit de omgeving van [slachtoffer] en verdachte over mishandelingen. (...)


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757421-02 rolnummer 0004 's-Gravenhage, 04 mei 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], postadres te [postadres], thans preventief gehecht in het Penitentiair Complex Scheveningen, Unit 2, te 's-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 18 februari 2004 en 21 april 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.M. van der Zwan, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Klee heeft gevorderd dat het openbaar ministerie wegens het ontbreken van een klacht niet ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van het bij dagvaarding onder 12 telastgelegde, dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 7 primair, 9 primair en 10 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair (impliciet primair: moord), 2 primair, 3, 4, 5 primair, 7 subsidiair, 8, 9 subsidiair, 10 subsidiair en 11 telastgelegde wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Hernummering van de telastlegging. De rechtbank heeft de feiten 7 tot en met 12 gelezen als feiten 6 tot en met 11, aangezien feit 6 in de numeriek van de telastlegging, ten gevolge van een kennelijke schrijffout, ontbreekt. Door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad. Ontvankelijkheid openbaar ministerie. Ten aanzien van het onder 11 telastgelegde, te weten een belediging zoals vermeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, is slechts dan vervolging mogelijk indien er een klacht is ingediend. Aangezien uit het dossier niet blijkt dat een dergelijk klacht is ingediend, acht de rechtbank het openbaar ministerie niet ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van dit feit. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 primair (impliciet primair: moord), 2 primair en subsidiair, 3, 4, 5 primair, 8 primair en subsidiair en 9 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daarbij ten aanzien van het bij dagvaarding onder 2, 3 en 4 teleastgelegde in het bijzonder het navolgende. Uit de tot de processtukken behorende medische dossiers van [slachtoffer] blijkt dat hij stelselmatig letsel heeft bekomen, aan de hand waarvan de medische deskundigen concluderen dat [slachtoffer] keer op keer (ernstig) is mishandeld. De datering van deze medische dossiers zouden kunnen wijzen op de onder 2, 3 en 4 genoemde pleegdata. Ter ondersteuning hiervan bevinden zich in het dossier echter slechts verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], die spreken over mishandeling van genoemde [slachtoffer] door verdachte in algemene tijdsaanduidingen. Ook de in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 23 van het dossier weergegeven verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], waarin deze duidelijk maakt dat hij mishandeld was door [verdachte], is wat de tijdsaanduiding betreft niet specifiek genoeg. Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het wettige bewijs ontbreekt ten aanzien van de (ernstige) mishandelingen van genoemde [slachtoffer] door verdachte op de onder 2, 3 en 4 genoemde specifieke data. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij dagvaarding onder 8 subsidiair telastgelegde in het bijzonder dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte ten tijde van de diefstal van het rijbewijs, dit rijbewijs voorhanden heeft gehad. In de telastlegging is - ook wat betreft het subsidiaire (heling) - als datum opgenomen 12 september 2002, zijnde de door aangever opgegeven datum van de diefstal. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair (impliciet subsidiair: doodslag), 5 subsidiair, 6 primair, 7, 9 subsidiair en 10 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging. Verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard niets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij voor de dood van genoemde [slachtoffer] niet in de woning van zijn moeder, waar het slachtoffer [slachtoffer] is aangetroffen, aanwezig is geweest, evenmin als na de dood van die [slachtoffer]. De verdediging heeft bepleit dat de getuige [getuige 6], die verklaart dat verdachte wel in de woning aanwezig is geweest en het slachtoffer heeft mishandeld waarna deze is overleden, er lustig op los heeft gefantaseerd in haar verklaringen bij de politie en bij de rechter-commissaris. De rechtbank is deze mening niet toegedaan en overweegt daartoe het navolgende. Er blijkt sprake te zijn geweest van stelselmatige (ernstige) mishandelingen van [slachtoffer] door verdachte. Dit blijkt uit de medische dossiers uit mei en juni 2002, waarin onder andere gesproken wordt van schaafwonden op alle ledematen en brandblaren op de handen, zwelling van het scrotum, bloed in het hoofd en contusiehaarden in de hersenen van [slachtoffer]. Tevens verklaren mensen uit de omgeving van [slachtoffer] en verdachte over mishandelingen. Getuige [getuige 2] verklaart dat ([slachtoffer]) vertelde dat hij tijdens een ruzie opzettelijk door [verdachte] van de trap af was geschopt. Getuige [getuige 1] verklaart dat [verdachte] (zo wordt de verdachte ook genoemd) [slachtoffer] meestal sloeg. Hij sloeg hem meestal wel in mekaar. Hij sloeg hem op zijn ogen en trapte hem in zijn ballen. Getuige [getuige 4] verklaart dat hij [slachtoffer] een keer naar het ziekenhuis heeft gebracht. [slachtoffer] had bloed aan zijn gezicht. [getuige 5], coördinator woonvoorziening Leidschendam, die [slachtoffer] vanaf 28 juni 2002 kent, verklaart dat [slachtoffer] aan collega's van hem had verteld dat hij door [verdachte] was mishandeld. En het slachtoffer zelf heeft op 6 augustus 2002 samen met [getuige 3], zorgconsulent, op het politiebureau verklaard dat hij "tikkies" had gehad van [verdachte] en dat hij door [verdachte] van de trap was geduwd. Nog geen twee weken later, op 16 augustus 2002, wordt [slachtoffer] dood aangetroffen. Uit het sectierapport blijkt dat de dood is ingetreden door bloeduitstortingen in de hersenstam ten gevolge van de inwerking van (aanzienlijk) uitwendig mechanisch stomp en/of botsend geweld op het hoofd. Getuige [getuige 6] verklaart over de laatste dag van [slachtoffer]'s leven, dat [slachtoffer] door [verdachte] werd geschopt en werd geslagen op zijn neus, zijn lijf en tegen zijn adamsappel. [verdachte] stond met [slachtoffer] te boksballen. [slachtoffer] ging hierop zwaar ademen. De getuige [getuige 6] moest [slachtoffer] laten liggen van [verdachte]. Om middernacht hield [slachtoffer] op met ademen. [getuige 6] zei hierop tegen [verdachte] dat [slachtoffer] dood was. De getuige [getuige 7] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij [verdachte] en een meisje op donderdagavond, 15 augustus 2002, heeft gezien in de woning en dat [verdachte] op zijn vraag waar [slachtoffer] was zei dat hij sliep. Getuige [getuige 8] verklaart dat op het moment dat zij in de woning de dode [slachtoffer] aantreft, tevens onder andere [verdachte] aanwezig is. Toen de moeder van [verdachte] riep dat de politie gebeld moest worden, begon [verdachte] te schreeuwen en riep: "Jullie willen mij opruimen". Ze zag dat [verdachte] in paniek raakte. Uit het voorgaande volgt dat zowel uit het medische dossier als uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] stelselmatig werd mishandeld door verdachte. Hij werd geschopt en geslagen. In deze context past de verklaring van [getuige 6]. De getuige [getuige 6] is meerdere malen gehoord door de politie en zij is tevens gehoord door de rechter-commissaris. Zij verklaart gedetailleerd en consistent omtrent het gedrag van verdachte ten opzichte van [slachtoffer]. Met betrekking tot de fatale dag in augustus 2002 past het geweld wat verdachte volgens deze getuige op [slachtoffer] heeft toegepast tevens op de constateringen van de patholoog in het sectierapport, waaruit blijkt dat [slachtoffer] als uitwendig letsel vele rode huidverkleuringen had. De rechtbank acht derhalve geen termen aanwezig te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring van [getuige 6]. De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, wel termen aanwezig de geloofwaardigheid van de ontkennende verklaringen van verdachte, met name de ontkenning direct voor en na de dood van het slachtoffer in de woning aanwezig te zijn geweest, in twijfel te trekken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft de zwakbegaafde jongeman [slachtoffer] doodgeschopt en geslagen. Verdachte heeft deze jongen moedwillig zijn levensadem afgenomen op een zeer gewelddadige wijze. Alvorens deze fatale daad te plegen heeft verdachte deze [slachtoffer] stelselmatig ernstig mishandeld, waardoor hij meermalen in het ziekenhuis behandeld moest worden. Op 15/16 augustus 2002 heeft verdachte deze [slachtoffer] de noodzakelijke medische hulp echter moedwillig onthouden, waardoor hij is overleden. Een dergelijk handelen waaruit totale minachting van andermans menselijk leven blijkt, kan absoluut niet getolereerd worden in onze samenleving en dient uiterst scherp te worden veroordeeld. Verdachte heeft het slachtoffer ook uitgebuit door geld van hem te stelen. Daarnaast heeft verdachte een minderjarig meisje meermalen weggehouden bij haar ouders, nadat zij samen met hem van huis was weggelopen. De ouders van het meisje konden hierdoor hun ouderlijk gezag niet meer uitoefenen, waardoor zij haar niet meer konden beschermen tegen lieden zoals verdachte. Verdachte heeft tevens een politieagent vals beschuldigd van het uitdrukken van een sigaret in verdachte's hand, waardoor hij de goede naam van die agent heeft aangetast. Ten slotte heeft verdachte een aantal goederen geheeld. Blijkens een verdachte betreffend Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 23 oktober 2002, is verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Verdachte is door de rechtbank te Middelburg in 1998 veroordeeld voor poging tot moord in vereniging op een geestelijk gehandicapte jongen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de brieven omtrent rapportage van 17 en 20 maart 2003 en de brief van de zenuwarts De Man d.d. 13 juni 2003, waaruit blijkt dat verdachte weigert medewerking te verlenen en geadviseerd wordt verdachte te laten onderzoeken door het Pieter Baan Centrum (PBC). Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de brief van het PBC gedateerd 11 november 2003. Verdachte heeft gedurende zijn verblijf in de diverse gesprekscontacten geweigerd zijn medewerking aan het PBC-onderzoek te verlenen. Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten 1.00 STK telefoontoestel, kleur: blauw, merk: Nokia 3310. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 57, 261, 262, 267, 279, 287, 300, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van het bij dagvaarding onder 11 telastgelegde; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair (impliciet primair), 2 primair en subsidiair, 3, 4, 5 primair, 8 primair en subsidiair en 9 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair (impliciet subsidiair), 5 subsidiair, 6 primair, 7, 9 subsidiair en 10 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1 primair (impliciet subsidiair): DOODSLAG; ten aanzien van feit 5 subsidiair: MISHANDELING; ten aanzien van feit 6 primair: DIEFSTAL; ten aanzien van feit 7: ONTTREKKING VAN EEN MINDERJARIGE AAN HET WETTIG GEZAG, MEERMALEN GEPLEEGD; ten aanzien van feit 9 subsidiair: OPZETHELING; ten aanzien van feit 10: LASTER, TERWIJL DE LASTER WORDT AANGEDAAN AAN EEN ABTENAAR GEDURENDE OF TER ZAKE VAN DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 JAREN; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 21 oktober 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 oktober 2002, gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: 1.00 STK telefoontoestel, kleur: blauw, merk: Nokia 3310; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs A.H.Th. de Boer, voorzitter, Höppener en Steeghs, rechters, in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 04 mei 2004. Mr Steeghs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.