Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9099

Datum uitspraak2004-05-06
Datum gepubliceerd2004-06-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/069204-03
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

Veroordeling van boomkwekerij wegens overtreding van de wet milieubeheer doordat het plataardige afvalstoffen niet werden bewaard of gecomposteerd op een vloeistofdichte ondergrond.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/069204-03 uitspraak d.d. : 6 mei 2004 TEGENSPRAAK VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : Boomkwekerij [naam] BV gevestigd te : 5932 AD Tegelen, Vijverlaan 13. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2004. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: zij in of omstreeks de periode van 6 februari 2003 tot en met 14 mei 2003 in de gemeente Venlo, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan een door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een inrichting als bedoeld in onder meer categorie 9.1f van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en III van voornoemd besluit, immers werd in strijd met voorschrift C 12 afgedragen gewas of andere plantaardige afvalstoffen niet bewaard en/of gecomposteerd op een vloeistofdichte ondergrond met opstaande randen of een gelijkwaardige voorziening; artikel 18.18 Wet milieubeheer Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de economische politierechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij in of omstreeks de periode van 6 februari 2003 tot en met 14 mei 2003 in de gemeente Venlo, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan een door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een inrichting als bedoeld in onder meer categorie 9.1f van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en III van voornoemd besluit, immers werd in strijd met voorschrift C 12 afgedragen gewas of andere plantaardige afvalstoffen niet bewaard en/of gecomposteerd op een vloeistofdichte ondergrond met opstaande randen of een gelijkwaardige voorziening. 8. Het bewijs De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De vertegenwoordiger van verdachte heeft gesteld dat het in kleinere inrichtingen de normale gang van zaken is dat groenafval, dat in Venlo niet meer mag worden gestookt, wordt gecomposteerd. Groenafval wordt op een vloeistofdichte vloer gedeponeerd, waarna het wordt gehakseld en wordt het gecomposteerd. Groenafval is vermengd met grond, zoals kluiten van bomen, maar wordt ook vermengd met overtollige grond uit het bedrijf, zoals bijvoorbeeld potgrond. Op het moment dat het plantaardig afval een organisch stofgehalte heeft van minder dan 20% is er naar de mening van de vertegenwoordiger van verdachte geen sprake meer van afval, maar is het uitgecomposteerd en is het grond en mag het gewoon op het land worden afgezet. Ook het onderhavige materiaal is geen compost meer, maar grond. Deze grond is afkomstig van het composteren van het groenafval, dat vermengd was met grond, afkomstig van kluiten van bomen en overtollige grond, vrijgekomen in het bedrijf. De grond wordt volgens verdachte over het land verspreid. Omdat het organisch stofgehalte minder dan 20% bedraagt, is het naar de mening van de vertegenwoordiger van verdachte grond en hoeft het niet op een vloeistofdichte vloer te worden opgeslagen. De economische politierechter verwerpt het verweer van de verdachte en overweegt daartoe als volgt. Verbalisant heeft verklaard te hebben waargenomen dat er op 6 februari 2003 grote hoeveelheden plantaardige afvalstoffen, te weten versnipperd snoeiafval, bestaande uit takken en bladeren lagen opgeslagen op de blote ondergrond op het achterterrein van de inrichting van verdachte, als ook dat er grote boomstronken op de blote ondergrond binnen de inrichting lagen opgeslagen. Deze bevindingen zijn vastgelegd op foto's. Op 14 mei 2003 was de eerder genoemde opslagsituatie volgens verbalisant onveranderd. [betrokkene] heeft op 23 juli 2003 tegenover de verbalisant verklaard dat de opslag van versnipperde plantaardige afvalstoffen is geschied vanwege de versheid van de plantaardige afvalstoffen in combinatie met capaciteitsproblemen met betrekking tot de vloeistofdichte voorziening. Afgedragen gewas of andere plantaardige afvalstoffen mogen volgens de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer enkel worden bewaard of gecomposteerd op een vloeistofdichte vloer met opstaande randen of een gelijkwaardige voorziening en zodanig dat uitzakkend vocht niet van de vloeistofdichte ondergrond kan vloeien (voorschrift C12). Nu de verse versnipperde plantaardige afvalstoffen en de boomstronken niet conform voorschrift C12 van de vergunning in de inrichting werden bewaard, namelijk werden bewaard op de blote bodem, is het tenlaste gelegde bewezen. Dat de versnipperde plantaardige afvalstoffen vermengd zijn met grond, eveneens afkomstig van verdachtes bedrijf, maakt dit niet anders. De redenering van de vertegenwoordiger van verdachte, dat het eindresultaat van het composteringsproces grond is, althans kan zijn, acht de rechter onjuist, nu compost -volgens het BOOM- geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen. Na toevoeging aan de bodem (of grond), zal compost onderdeel uit gaan maken van de bodem (grond) en -afhankelijk van de processen die zich daarin afspelen- op enig moment als zodanig verdwenen zijn. Verdachte heeft de "composthoop achter loods overkant weg" op 14 februari 2003, laten onderzoeken. Ten aanzien van dit onderzoek merkt de economische politierechter op dat uit de stukken niet blijkt of er sprake is van een representatief onderzoek (wat is exact bemonsterd en hoe is bemonsterd) en evenmin is enig bevoegd gezag betrokken bij dit onderzoek. Wat hiervan ook zij, het feit dat 13,2% van de droge stof uit organisch stof zou bestaan en de bemonsterde hoop geen compost zou zijn, is voor de onderhavige zaak, gelet op het hierboven al gestelde over de bewezenverklaring, niet relevant. De bevindingen van voornoemd onderzoek lijken er overigens wel op te wijzen dat niet enkel plantaardig afval (waar het hier om gaat) is bemonsterd, maar dat een mengsel van groenafval en grond is bemonsterd. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat het groenafval vermengd was met overtollige grond afkomstig van het bedrijf van verdachte. De bewering van de vertegenwoordiger van verdachte dat het zou gaan om plantaardig afval dat geheel is uitgecomposteerd, wordt gelogenstraft door de verklaring van [betrokkene] en de visuele waarnemingen van de verbalisant. Overigens is het opmengen van groenafval met grond (het bewerken van afvalstoffen) niet vergund en derhalve niet toegestaan. Versnipperd groenafval en compost -plantaardige afvalstoffen- mogen, mits voldaan wordt aan het BOOM, afgezet worden als meststof in de landbouw. Daarnaast zijn er beperkte afzetmogelijkheden voor versnipperd snoeihout onder bomen en struiken op plaatsen waar dit vrijkomt of vrij kan komen. Tenslotte wordt opgemerkt dat grond, waarvan verdachte zich moet ontdoen, eveneens is aan te merken als een afvalstof (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juni 2000 (AB 2000/311). 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de (rechts)persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 22 april 2004 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600,--. De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd voor keuring van de grond ook ongeveer € 500,-- te hebben uitgegeven. De politierechter heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; - het belang dat op een juiste manier met afvalstoffen wordt omgegaan en het belang dat voorzorgsmaatregelen om eventuele schade aan het milieu te voorkomen, worden genomen; en anderzijds met: - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de politierechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in haar inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 51, 91. Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6. Wet milieubeheer art. 18.18. BESLISSING De politierechter: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 600,--. Vonnis gewezen door de economische politierechter mr. C.M.W. Nobis , in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 6 mei 2004. typ: cve