
Jurisprudentie
AO9142
Datum uitspraak2004-03-30
Datum gepubliceerd2004-05-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/48 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/48 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
In welke gevallen kan een maatmanwisseling aan de orde zijn.
Uitspraak
02/48 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 november 2001, nummer 00/141 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 februari 2004, waar appellant, zoals tevoren was bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen
mr. F. Swarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 21 januari 2000, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 1 oktober 1999 waarbij appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 22 november 1999 is gewijzigd en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de bruto-daguitkering is bepaald op 70% van het dagloon van ƒ 158,04 = ƒ 102,43 per uitkeringsdag.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat een wisseling van maatman niet aan de orde is als iemand zoals appellant op medische gronden voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Voorts heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak uiteengezet waarom het dagloon niet op grond van het bepaalde in artikel 40 van de WAO kan worden herzien.
Op die gronden heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt met betrekking tot de maatman en het dagloon wederom uiteengezet.
In hetgeen van de zijde appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat een beoordeling of er sprake is van een maatmanwisseling niet aan de orde is als een uitkeringsgerechtigde om medische redenen volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Een dergelijke beoordeling kan pas aan de orde zijn als een uitkering die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%, wegens afgenomen arbeidsongeschiktheid wordt herzien.
Wat betreft de herziening van het dagloon heeft de rechtbank terecht gewezen op artikel 40 van de WAO, de door de rechtbank genoemde beschikking op grond van artikel 40 van de WAO en de jurisprudentie van de Raad die recentelijk is bevestigd in de uitspraak van de Raad van 8 juli 2002 gepubliceerd in RSV 2002/220 en USZ 2002/263.
Appellants in het beroepschrift aangevoerde grief met betrekking tot de toepassing van artikel 44, eerste lid van de WAO ziet eraan voorbij dat die toepassing in feite heeft plaatsgevonden voordat appellants arbeidsongeschiktheid toenam en dat in het kader van eerder genoemde beschikking die toepassing bij gebreke van een daartegen ingesteld rechtsmiddel als een rechtens vaststaand gegeven moet worden aanvaard.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2004.
(get.) K.J.S. Spaas
(get.) T.R.H. van Roekel

