Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9396

Datum uitspraak2004-04-05
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/4135 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 7, tweede lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand verzet zich er niet tegen om daadwerkelijk afgeloste schulden op grond van de schuldsaneringsregeling als bijzondere uitgaven in de zin van deze bepaling aan te merken.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's Gravenhage Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Op 12 april 2002 is bij het Bureau Rechtsbijstandvoorziening (hierna: het Bureau) van verweerder ten behoeve van eiser een aanvraag om een toevoeging ingediend. Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het Bureau de aanvraag afgewezen, omdat eisers inkomen de bij wet gestelde grens overschrijdt. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 juni 2002 een administratief beroepschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 20 september 2002 is eiser in de gelegenheid gesteld het administratief beroep mondeling ter zitting van 11 oktober 2002 van de Commissie Bezwaar en Beroep (hierna: de Commissie) van verweerder of schriftelijk nader toe te lichten. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Bij brief van 11 oktober 2002 heeft de Commissie advies uitgebracht aan verweerder. Bij besluit van 17 oktober 2002, verzonden op 25 oktober 2002, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie, het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 oktober 2002, ingekomen bij de rechtbank op 31 oktober 2002 en nader aangevuld bij brief van 17 februari 2003 en 18 maart 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 20 mei 2003 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 4 maart 2004 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. van Dort. Motivering De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit van 17 oktober 2002 in rechte kan standhouden. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat hij driemaal de stukken in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) heeft opgestuurd en acht dit voldoende bewijs dat hij aflossingen verricht in het kader van de sanering. Een wettelijk traject als deelname aan de Wsnp dwingt eiser immers om zijn salaris af te staan. Eiser heeft geen inzage verschaft in zijn schuldenlast aangezien hij het overleggen van de uitspraak van de rechtbank na de verificatievergadering afdoende acht. Eiser heeft evenmin een overzicht van zijn schuldenlast overgelegd aangezien hij dit in strijd vindt met zijn privacy. Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Eiser heeft op de verzoeken van 19 juli 2002 en 2 augustus 2002 om bescheiden te overleggen waaruit de regelmatige aflossing (en de hoogte daarvan) op de schuldenlast blijkt op het tijdstip direct voorafgaand aan de datum van de toevoegingsaanvraag niet gereageerd. Evenmin is eiser, na daartoe te zijn uitgenodigd, verschenen ter zitting van de Commissie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk wordt afgelost op de boedelschuld. De stelling van eiser dat hij driemaal de stukken inzake de Wsnp zou hebben opgestuurd aan verweerder blijkt niet uit het dossier. Voorts komt deze stelling verweerder niet geloofwaardig voor nu eiser bij brief van 18 maart 2003 heeft gesteld dat hij driemaal een verzoek van verweerder heeft gekregen om bescheiden te overleggen, doch dat hij om hem moverende redenen heeft geweigerd om aan dit verzoek te voldoen. Nu eiser er blijkbaar bewust voor heeft gekozen om de gevraagde gegevens niet tijdig toe te zenden aan verweerder dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening te komen. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), zoals dat luidde ten tijde van de bestreden beschikking, komt een rechtzoekende die, net als eiser, alleenstaande is, niet voor een toevoeging in aanmerking indien zijn inkomen meer dan € 1424 netto per maand bedraagt. Uit de door eiser overgelegde salarisspecificaties is gebleken dat zijn inkomen voorafgaand aan de datum van de toevoegingsaanvraag € 1548 netto per maand bedroeg. Op dit inkomen dient krachtens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr) een bedrag van € 59 in mindering te worden gebracht, zijnde het nominale deel dat krachtens de Ziekenfondswet en de Algemene wet Bijzondere Ziektekosten als nominale premie verschuldigd is. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Bdr kan het vastgestelde maandinkomen worden verminderd voor bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste komen van de rechtzoekende en die hij gedwongen is te doen ten gevolge van persoonlijke omstandigheden hemzelf of de leden van zijn huishouding betreffende, indien door deze uitgaven zijn draagkracht in het inkomen duurzaam aanmerkelijk wordt verminderd. Zoals in het bestreden besluit is vermeld, heeft de Commissie in haar vergadering van 30 november 2000 besloten verweerder onder bepaalde omstandigheden te adviseren om bij de toepassing van artikel 7, tweede lid, van het Bdr rekening te houden met schulden van rechtzoekenden die deelnemen aan de regeling op grond van de Wsnp. Gezien de uitgebreide toets die plaatsvindt door de rechtbank voordat men wordt toegelaten tot de regeling, is de Commissie van mening dat de schulden kunnen worden aangemerkt als bijzondere en noodzakelijke uitgaven in de zin van voornoemd Besluit. De voorwaarde is wel dat door de tot de schuldsaneringsregeling toegelaten rechtzoekende daadwerkelijk wordt afgelost op de schulden. Indien na aftrek van het aflossingsbedrag de draagkracht binnen de bij de Wrb gestelde grens valt, kan een definitieve toevoeging worden verstrekt onder oplegging van de laagste eigen bijdrage. Verweerder heeft dit advies van de Commissie overgenomen en beslist sedertdien ter zake overeenkomstig dit advies. De rechtbank is van oordeel dat artikel 7, tweede lid, van het Bdr zich er niet tegen verzet om daadwerkelijk afgeloste schulden op grond van de schuldsaneringsregeling als bijzondere uitgaven in de zin van deze bepaling aan te merken. Echter, in onderhavig geval is, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van verweerder, door eiser geen bewijs overgelegd waaruit zou blijken dat hij daadwerkelijk aflost in het kader van de Wsnp. Evenmin heeft eiser gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter hoorzitting van de Commissie te verschijnen. De enkele stelling van eiser dat de Wsnp-regeling een rechtzoekende dwingt om salaris af te staan vormt onvoldoende bewijs dat eiser ook daadwerkelijk aflost in het kader van die regeling. Vorenstaande geldt eveneens voor de door eiser overgelegde uitspraak van de Arrondissementsrechtbank Dordrecht d.d. 11 december 2001 waarin slechts is bepaald dat de schuldsaneringsregeling van eiser dient te worden voortgezet. De stelling van eiser dat hij driemaal het totaalpakket van de Wsnp-regeling aan verweerder heeft opgestuurd wordt door verweerder ontkend en blijkt niet uit het dossier. Met verweerder acht de rechtbank deze stelling bovendien bevreemdend nu eiser bij schrijven van 18 maart 2003 heeft bevestigd dat hij driemaal het verzoek van verweerder heeft gekregen om bescheiden te overleggen waaruit de regelmatige aflossing op de schuldenlast blijkt maar dat eiser in deze geen inzage heeft verschaft omdat hij het overleggen van de uitspraak van 11 december 2001 afdoende acht. Eiser stelt geen overzicht van de schuldenlast te hebben overgelegd omdat enige privacy naar zijn mening gehandhaafd dient te blijven. De rechtbank is van oordeel dat het voor rekening en risico van eiser dient te blijven dat hij er (bewust) voor heeft gekozen de gevraagde noodzakelijke bescheiden niet te overleggen. Uit vorenstaande volgt dat, gezien eisers inkomen van € 1548 en een aftrekbare last van € 59 eiser een draagkracht heeft van € 1489 per maand. Derhalve is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser ingevolge artikel 34 van de Wrb niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond.