Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9508

Datum uitspraak2004-04-22
Datum gepubliceerd2004-05-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/00847
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziektekosten kuur in Zwitserland; vertrouwensbeginsel.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE achtste enkelvoudige belastingkamer 22 april 2004 nummer BK-03/00847 PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 april 2004, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen belanghebbende vergezeld door zijn echtgenote en zijn dochter, alsmede mevrouw A namens de Inspecteur. Beslissing Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak waarvan beroep; - vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.575, en - gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden. Gronden 1. Belanghebbende heeft bij een ongeval op 28 april 1993 nek- en hersenletsel opgelopen. Zijn klachten zijn door onjuiste medische behandelingen verergerd. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende onder meer kuren gevolgd in Leukerbad in Zwitserland gedurende de periode van eind juli tot eind september en van half oktober tot eind december in het onderhavige jaar. Gedurende zijn verblijf in Zwitserland heeft belanghebbende een appartement gehuurd alwaar hij en zijn gezin hebben verbleven. 2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.792. Hij heeft hierbij op zijn inkomen een bedrag van ƒ 57.107,75 in mindering gebracht ter zake van ziektekosten bestaande uit reis- en transportkosten, verblijfkosten en kuurkosten. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur van deze post een bedrag van ƒ 29.969 aan verblijfkosten niet in aftrek toegelaten. Het belastbare inkomen is daarbij vastgesteld op ƒ 62.761. 3. Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur alsnog een deel van de verblijfkosten in Zwitserland betreffende de periode vanaf half oktober tot eind december voor een bedrag van ƒ 10.566 als ziektekosten in aftrek toegestaan, bestaande uit ƒ 9.816 aan huur en ƒ 750 aan extra kosten voor levensonderhoud (2,5 maand à ƒ 300). Het belastbare inkomen is daarbij nader vastgesteld op ƒ 52.195. 4. In geschil is of de resterende verblijfkosten in Zwitserland bestaande uit huur ad ƒ 4.620 voor de periode van eind juli tot eind september en de extra kosten voor levensonderhoud ad ƒ 3.150 gedurende de gehele periode in verband met het hogere prijspeil in Zwitserland als ziektekosten op het inkomen van belanghebbende in mindering kunnen worden gebracht. Belanghebbende verdedigt dat deze kosten ƒ 1.000 per maand bedragen. 5. Op grond van artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) worden als buitengewone lasten aangemerkt op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van ziekte. Het derde lid van dit artikel bevat een limitatieve opsomming van deze uitgaven. 6. Vaststaat dat het appartement dat belanghebbende gedurende zijn behandeling heeft gehuurd geen verpleeginrichting is in de strikte betekenis van het woord alsmede dat het appartement evenmin op één lijn is te stellen met een ziekenhuis of een andere inrichting waarin zorg wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Nu de door de kuur opgeroepen kosten voor de huur van het appartement niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, hoezeer zij ook verband houden met de behandeling van een ziekte, kunnen deze verblijfkosten niet als ziektekosten op het inkomen van belanghebbende in mindering worden gebracht. 7. Echter, de Inspecteur heeft de kosten van huur die betrekking hebben op de periode van half oktober tot eind december in Zwitserland in aftrek toegelaten, nadat hij de aard en omvang van deze kosten uitvoerig met belanghebbende had besproken. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt dat de medische behandeling in de periode van eind juli tot eind september van dezelfde aard was als die van de periode vanaf half oktober. In deze omstandigheden mag belanghebbende er op vertrouwen dat de verblijfkosten bestaande uit huur ten bedrage van ƒ 4.620 over de periode van eind juli tot eind september eveneens in mindering op zijn inkomen kunnen worden gebracht, zodat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. 8. Voorts is het Hof van oordeel dat de extra kosten voor levensonderhoud van ƒ 3.150 die belanghebbende tijdens zijn verblijf heeft moeten maken wegens het hogere prijspeil in Zwitserland niet kunnen worden aangemerkt als ziektekosten in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet. Deze uitgaven kunnen derhalve niet als buitengewone lasten op het inkomen van belanghebbende in mindering worden gebracht. 9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ten dele gegrond. Het belastbare inkomen dient te worden verminderd tot op ƒ 47.575. 10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende ter zitting te kennen heeft gegeven hierop geen aanspraak te maken. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed. Deze uitspraak is vastgesteld op 22 april 2004 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. De Fouw. (De Fouw) (Savelbergh) aangetekend aan partijen verzonden: Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.