Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9672

Datum uitspraak2005-11-30
Datum gepubliceerd2005-11-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4219 AW, 02/4220 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening. Geen aanknopingspunt voor het aannemen van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.


Uitspraak

05/6263 WVG-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde. I. INLEIDING Gedaagde heeft hoger beroep ingesteld (bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 05/5356 WVG) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juli 2005, reg.nr. 04/2347 WVG. Namens verzoeker heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 november 2005, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Heltzel, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach en J.M. van den Broek, beiden werkzaam bij de gemeente Tilburg. II. MOTIVERING Verzoeker, geboren in 1972, is tengevolge van een progressieve neuromusculaire aandoening volledig rolstoelgebonden. Er is sprake van een vrijwel complete tetraparalyse met slechts minimale activiteit in de linkerhand. Bij besluit van 11 december 2003 heeft gedaagde, toepassing gevend aan de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Tilburg, de aanvraag van verzoeker om een vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste rolstoelbus in bruikleen afgewezen. Bij besluit van 23 december 2004 heeft gedaagde het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 11 december 2003 gedeeltelijk gegrond verklaard. Gedaagde heeft verzoeker in aanmerking gebracht voor individueel deeltaxivervoer in een taxi van de onderneming Walsmits, die op kosten van de gemeente is voorzien van luchtvering op de achteras. Gedaagde stelt dat met Walsmits is afgesproken dat de rijstijl van de chauffeur(s) aangepast zal worden aan de lichamelijke conditie van verzoeker. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat dit de goedkoopste adequate vervoersvoorziening voor verzoeker is. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep van verzoeker tegen het besluit van 23 december 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaald dat verzoeker in aanmerking komt voor de door hem verlangde vervoersvoorziening in de vorm een aangepaste rolstoelbus in bruikleen. Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet is de werking van deze uitspraak opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 2 december 2003, gepubliceerd in AB 2004, nr. 186) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. In hetgeen door en namens verzoeker in de gedingstukken en ter zitting is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het aannemen van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoeker in de afgelopen jaren gebruik heeft gemaakt en dat hij voorlopig nog gebruik kan maken van de niet aan zijn beperkingen aangepaste oude rolstoelbus van zijn vader en voorts dat hij in aanmerking is gebracht voor bovenregionaal vervoer in het kader van Valys. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af. Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005. (get.) R.M. van Male. (get.) B.M. Biever-van Leeuwen.