Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9684

Datum uitspraak2004-03-24
Datum gepubliceerd2004-05-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 04/00018
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 11 WAHV; art. 21 RVV 1990; maximumsnelheid; Betrokkene heeft verzocht om afschriften van bewijsmiddelen waaruit de exacte plaats van de gedraging blijkt. Het lag in casu op de weg van de officier van justitie om een afschrift van het zaakoverzicht aan de betrokkene te sturen maar hij heeft dit nagelaten. Nu een kopie van het zaakoverzicht evenmin door de griffier van de rechtbank aan de betrokkene is toegezonden, is art. 11, vierde lid, WAHV niet nageleefd. De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd. Dat het tot de gedingstukken behorende zaakoverzicht niet aan de betrokkene is toegezonden, betekent evenwel niet dat de inhoud daarvan niet in hoger beroep zou kunnen of mogen worden gebruikt.


Uitspraak

WAHV 04/00018 24 maart 2004 CJIB 39055977956 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Arnhem van 22 september 2003 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van€ 80,- Euro opgelegd ter zake van "overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen, wegwerkzaamheden (bord A1) meer dan 10 km/h en t/m 15 km/h", welke gedraging zou zijn verricht op 8 oktober 2002 op de A15 (noordbaan) in de gemeente Kesteren te Kesteren. 3.2. De betrokkene voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. De betrokkene weerspreekt niet dat hij op voormelde datum met een snelheid van circa 84 kilometer per uur heeft gereden op de A15 (Noordbaan). In de procedure bij de kantonrechter heeft de betrokkene aangegeven, dat de exacte plaats van de gedraging van belang is, omdat de maximumsnelheid op de A15 voor zover gelegen te Kesteren voor een groot gedeelte 120 dan wel 90 kilometer per uur is. De officier van justitie heeft aan de betrokkene wel een afschrift van de foto toegezonden, maar deze is zo onduidelijk dat daarop niet de plaats van de gedraging valt waar te nemen. In de beslissing van de kantonrechter is hierop echter niet ingegaan. Pas na de beslissing is het de betrokkene gebleken dat er nog andere informatie is, maar dat de betrokkene deze om onbegrijpelijke redenen niet heeft ontvangen. De betrokkene vraagt zich af in hoeverre deze informatie in hoger beroep nog een rol kan en mag spelen. Het is de betrokkene uit de door hem ontvangen informatie inmiddels duidelijk geworden op welke plaats de gedraging is verricht, te weten bij hectometerpaal 146.1 van de A15 (Noordbaan). Volgens de betrokkene is de plaatsaanduiding echter niet correct. Hectometerpaal 146.1 bevindt zich namelijk ter hoogte van de afslag Dodewaard van de A15 (Noordbaan) en deze afslag bevindt zich niet in de gemeente Kesteren, maar in (voormalige) gemeente Dodewaard, thans gemeente Neder-Betuwe, aldus de betrokkene. De betrokkene stelt zich dan ook op het standpunt dat de gedraging niet is bewezen. 3.3. Ingevolge art. 11, vierde lid, WAHV worden alle op het beroepschrift bij de rechtbank betrekking hebbende stukken, nadat zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, neergelegd ter griffie van de rechtbank en wordt de betrokkene daarvan mededeling gedaan. Voorts bepaalt dat artikellid dat de betrokkene of diens gemachtigde binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn deze stukken kan inzien en daarvan afschriften of uittreksels kan vragen, en dat op de voor de verstrekking van die afschriften en uittreksels in rekening te brengen vergoedingen het bepaalde in de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing is. 3.4. Blijkens de inhoud van het beroepschrift waarbij de betrokkene beroep heeft ingesteld bij de rechtbank heeft de betrokkene verzocht om bewijsmiddelen waaruit de exacte plaats van de gedraging blijkt. Het hof stelt vast dat in het zaakoverzicht van het CJIB gedetailleerde gegevens omtrent de plaats van de gedraging zijn opgenomen. Weliswaar heeft de officier van justitie bij de beslissing op het beroep een foto van de gedraging gevoegd, maar gelet op de inhoud van het beroepschrift aan de kantonrechter lag het op de weg van de officier van justitie om in het kader van de zogeheten tweede beoordeling als bedoeld in art. 11, tweede lid, WAHV alsnog een afschrift van het zaakoverzicht aan de betrokkene te doen toekomen. De officier van justitie heeft dit nagelaten. Bij brief van 17 juni 2003 is de betrokkene uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter van 1 september 2003. In deze brief is aangegeven dat de stukken gedurende een periode voorafgaande aan de zitting ter inzage liggen. Bij brief van 26 augustus 2003 heeft de betrokkene aan de kantonrechter medegedeeld, dat hij niet in de gelegenheid is om ter zitting te verschijnen. Wederom heeft de betrokkene aangegeven, dat hem de exacte plaats van de gedraging niet bekend is en dat dit in deze zaak van belang is. Bij deze brief is een afschrift van het beroepschrift aan de officier van justitie gevoegd, waarin de betrokkene om toezending van bewijsmiddelen heeft gevraagd. Nu de officier van justitie heeft nagelaten om een afschrift van het zaakoverzicht aan de betrokkene te doen toekomen, lag het naar het oordeel van het hof op de weg van de griffier van de rechtbank om alsnog aan het verzoek om toezending van bewijsmiddelen te voldoen. Dat de betrokkene niet exact heeft omschreven welk stuk hij wilde hebben, doet hieraan niet af. De stukken houden niets in waaruit kan blijken dat aan voormeld verzoek gevolg is gegeven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat een kopie van het zaakoverzicht van het CJIB, in strijd met het in art. 11, vierde lid, WAHV vervatte voorschrift, niet aan de betrokkene is verstrekt. Genoemd voorschrift is voor een behoorlijke procedure van zo wezenlijk belang dat niet naleving daarvan dient te leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing. De dienaangaande in hoger beroep opgeworpen klacht is derhalve gegrond. Dat het tot de gedingstukken behorende zaakoverzicht niet aan de betrokkene is toegezonden, betekent evenwel niet dat de inhoud daarvan niet in hoger beroep zou kunnen of mogen worden gebruikt. 3.5. Aan het beroep van de betrokkene ligt kennelijk de opvatting ten grondslag, dat indien de plaats van de gedraging in de inleidende beschikking niet juist zou zijn weergegeven dit zou moeten leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking. Deze opvatting is in verband met het navolgende onjuist. 3.6. De memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften houdt voor zover te dezen van belang in (Kamerstukken II, 1987/1988, 20329, nr. 3, p. 40): "In de schriftelijke beschikking, waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, dient voor de duidelijkheid van de justitiabele een korte omschrijving van de gedraging te worden opgenomen. In aanvulling op het commissie-voorstel is bepaald dat de beschikking gedagtekend dient te zijn. Tevens dient de beschikking de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats, waar de gedraging is geconstateerd, te vermelden. Op deze wijze wordt degene aan wie de sanctie wordt opgelegd, in staat gesteld om zelf na te gaan op welke gedraging de administratieve sanctie betrekking heeft". Dit brengt mee, dat de omstandigheid dat de inleidende beschikking onjuistheden bevat, niet tot vernietiging van de beschikking behoeft te leiden ingeval die onjuistheden niet zodanig zijn, dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen (vgl. HR 20 april 1993, VR 1993/109). 3.7. Nu de betrokkene inmiddels op de hoogte is van de exacte plaats van de gedraging, weet de betrokkene waartegen hij zich heeft te verdedigen en heeft hij in hoger beroep dienaangaande verweer kunnen voeren. 3.8. Gelet op de inhoud van het zaakoverzicht, zakelijk weergegeven inhoudende, dat op 8 oktober 2002 te 18.36 uur is geconstateerd, dat met de personenauto met het kenteken TB-20-BR op de A15 (Noordbaan) nabij hectometerpaal 146.1 is gereden met een snelheid van (gemeten) 87 km per uur en (gecorrigeerd) van 84 km per uur, en dat de gereden snelheid is vastgesteld met behulp van een voor de meting getest en op de voorgeschreven wijze gebruikt verkeersmeetmiddel, gelet op de in het dossier aanwezige foto's van de gedraging en gelet op het feit, dat door de betrokkene slechts wordt betwist dat de plaats van de gedraging niet correct is vermeld, behoeft - ook wanneer juist zou zijn dat de door de verbaliserende ambtenaar vermelde gemeentelijke indeling van de plaats van de gedraging niet zou kloppen - een en ander niet te leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking. 3.9. Naar de overtuiging van het hof staat vast dat de gedraging is verricht. Het hof zal daarom het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.