Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9690

Datum uitspraak2004-05-19
Datum gepubliceerd2004-05-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306622/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 11 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) appellant meegedeeld het verzoek tot wijziging van zijn naam en geboortedatum zoals deze zijn geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie, zal worden afgewezen.


Uitspraak

200306622/1. Datum uitspraak: 19 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], ook genoemd [appellant B], in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Hilversum geregistreerd als [appellant C], wonend te Hilversum, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. 1. Procesverloop Bij brief van 11 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) appellant meegedeeld het verzoek tot wijziging van zijn naam en geboortedatum zoals deze zijn geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie, zal worden afgewezen. Bij schrijven van 6 november 2001 heeft appellant het college meegedeeld zich hiermee niet te kunnen verenigen. Het college heeft vervolgens op 19 december 2001 een hoorzitting gehouden. Bij besluit van 4 januari 2002 heeft het college appellant meegedeeld dat zijn verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens is afgewezen. Bij uitspraak van 26 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, ingekomen op 3 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 december 2003 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum, en het college, vertegenwoordigd door S. de Kroon en G.A.P. Schulting, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld in dit artikellid, onder a t/m e. Ingevolge artikel 77, eerste lid, voorzover hier van belang, is degene die ingevolge deze afdeling in persoon verschijnt bij het college van burgemeester en wethouders, verplicht desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document over te leggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk. 2.2. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45). 2.3. Appellant heeft blijkens het rapport van gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bij binnenkomst in Nederland op 28 oktober 1997 verklaard te zijn genaamd [appellant C] en te zijn geboren op 17 maart 1981 te [plaats], [land]. Bij gebreke van andere bewijsstukken waaruit zijn persoonsgegevens konden blijken is de nationaliteit van appellant toen als “onbekend” geregistreerd. In maart 1998 heeft appellant vorenstaande persoonsgegevens doen inschrijven in de basisadministratie van de gemeente Bussum. Appellant heeft zich nadien doen inschrijven in de gemeente Hilversum. Op 6 september 2001 heeft hij bij de afdeling Burgerzaken documenten, te weten een paspoort, geldig tot 30 juni 2004, alsmede een gelegaliseerde geboorteakte en een ongehuwdverklaring, afgegeven door de [autoriteiten], overgelegd. Vastgesteld werd dat de in deze documenten vermelde persoonsgegevens afweken van de eerder door appellant verstrekte gegevens. Bij brief van 17 september 2001 heeft appellant het college verzocht zijn in de basisadministratie geregistreerde gegevens te corrigeren en zijn naam ‘[appellant C]’ te wijzigen in: [appellant A], en zijn geboortedatum ‘17 maart 1981’ te wijzigen in: 22 juni 1969. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Daarbij is overwogen dat het niet mogelijk is om, gelet op het grote verschil tussen de geregistreerde en de door appellant gestelde leeftijd, de juiste identiteit van appellant vast te stellen. 2.4. Appellant betoogt in hoger beroep tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan de hand van de door hem overgelegde documenten zijn identiteit kan vaststellen. 2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie met zich brengt, dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid dienen te voldoen en dat bezien in het licht van die betrouwbaarheid de gegevens van een in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden - na overtuigend bewijs - kunnen worden gewijzigd en uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd. Voorts wordt onderschreven de overweging van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in die bescheiden vermelde gegevens op hem betrekking hebben, gezien de eerder door appellant verstrekte gegevens, die daarvan - aanmerkelijk - afweken. De overgelegde verklaring van 5 september 2003 van [General Delegation to the Netherlands] te Den Haag maakt dit niet anders. Anders dan appellant stelt ligt de bewijslast met betrekking tot het vaststellen van de identiteit, mede gelet op het bepaalde in artikel 77, eerste lid, van de Wet GBA, in beginsel bij appellant. Nu appellant eerder omtrent zijn identiteit verklaringen van een andere inhoud had afgelegd, was het niet aan het college, maar aan hem om aan te tonen dat de overgelegde bescheiden op hem betrekking hebben. Uit het vorenstaande volgt dat met de door appellant overgelegde bescheiden niet is aangetoond dat de reeds geregistreerde gegevens met betrekking tot naam en geboortedatum van appellant feitelijk onjuist zijn. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college het verzoek van appellant om zijn gegevens in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen, op goede gronden heeft afgewezen. Aan de stelling van appellant dat de overgelegde bescheiden moeten worden aangemerkt als geschriften in de zin van artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA moeten worden beschouwd, komt de Afdeling gelet op het voorgaande niet toe. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Bakker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004 393.