Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9838

Datum uitspraak2003-05-06
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001782.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld tot 12 jaren gevangenisstraf voor moord, poging tot moord, poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij naar de plek waar hij eerder een ruzie had gehad terug is gegaan uit vrees voor de veiligheid van zijn gezin en het daarom wilde uitpraten. Er is daarom geen sprake van voorbedachte rade. Het hof heeft het verweer verworpen.
Tevens schadevergoeding opgelegd.


Uitspraak

tegenspraak; GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 mei 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/049017-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1957, wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 en sub 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. primair hij op 12 januari 2003 te Oss opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool) die [slachtoffer 1] in de rechterlies geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; 2. primair hij op 12 januari 2003 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool) op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 3. hij op 12 januari 2003 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen (pistool) in de richting van een ruit van een clubhuis/container waarachter zich die [slachtoffer 3] bevond, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 4. hij op 12 januari 2003 te Oss [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool) van zeer nabij gericht op die [slachtoffer 3]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 4 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 overweegt het hof het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat er op zondag 12 januari 2003 in het clubgebouw van hondenvereniging “De Heesche Steller” te Oss een discussie is ontstaan tussen verdachte, het slachtoffer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Deze discussie is ontaard in een handgemeen tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Verdachte is hierop door [slachtoffer 2] naar huis gestuurd. Samen met zijn zoon heeft verdachte het clubgebouw verlaten en is met de nodige snelheid in zijn auto naar zijn huis gereden dat op een afstand van enkele kilometers van het clubgebouw was gelegen. Daar heeft hij een vuurwapen en de daarbij behorende munitie opgehaald waarna hij is teruggereden naar het clubhuis te Oss. Verdachte heeft het vuurwapen geladen, is naar binnen gegaan en heeft van korte afstand met dat vuurwapen geschoten op [slachtoffer 1] die aan de hierdoor opgelopen verwondingen is overleden. Het hof is van oordeel dat verdachte, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden, heeft gehandeld met voorbedachte raad. [slachtoffer 3] verklaart hierover op 13 januari 2003 te 00.30 dat verdachte toen hij de eerste maal het clubhuis verliet riep “dat ze er nog niet van af waren”. Zij hoorde hem zeggen; “Ik maak jullie af…”. Verdachte is hierop linea recta naar huis gereden en heeft een pistool opgehaald. Het hof leidt hieruit af dat verdachte is teruggekomen met de intentie om op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten. Het hof overweegt voorts dat tussen het moment van de ruzie tussen verdachte en de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het moment waarop verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, enige tijd is verstreken waarin er verscheidene momenten zijn geweest waarop verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit om op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schieten en waarbij hij ook had kunnen beslissen van zijn voornemen af te zien. Daarbij is verdachte de eerste maal dat hij het clubhuis verliet bovendien nog door [slachtoffer 2] tot kalmte gemaand en naar buiten gebracht en is hij bij terugkomst bij het clubhuis nog aangesproken door [slachtoffer 3] die hem heeft gevraagd of hij wat bij zich had. Verdachte heeft zich echter door niets laten weerhouden om gewapend het clubhuis binnen te gaan en [slachtoffer 1] in zijn rechterlies te schieten. Daarmee heeft hij naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze als gevolg hiervan zou komen te overlijden. De raadsvrouw en verdachte hebben in hoger beroep betoogd dat verdachte enkel is teruggegaan omdat hij vreesde voor de veiligheid van zijn gezin en het daarom wilde uitpraten, dat hierop echter wederom een discussie ontstond en dat [slachtoffer 2] een pistool opzij schoof in de richting van [slachtoffer 1] waardoor de verdachte zich bedreigd voelde en schoot. Het hof overweegt dienaangaande dat geenszins is gebleken dat [slachtoffer 2] op de bewuste avond een pistool voorhanden heeft gehad, noch aannemelijk is geworden dat er na verdachtes’ terugkeer in het clubhuis, nog op enig moment tussen verdachte en de slachtoffers is gesproken. Bovendien heeft de verdachte zelf in dit verband op 13 januari 2003, te 13.00 uur tegenover de politie het volgende verklaard: ”Ik liep naar het clubhuis en liep naar binnen. Ik zag [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] stond bij de bar en [slachtoffer 2] stond er naast… Ik pakte het pistool en haalde de schuif over. Ik weet niet hoe het ging. Ik zag dat [slachtoffer 1] door zijn knieën zakte…. Ik deed ping ping. Ik kwam zo binnen en in een keer pang pang”. Op grond van het bovenstaande acht het hof de stelling van de raadsvrouw en de verdachte niet aannemelijk. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte nadat hij op [slachtoffer 1] had geschoten, onmiddellijk in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten en hem daarbij de woorden heeft toegevoegd; “Gij ook”. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 12 januari 2003, volgt dat deze op dat moment achter de bar stond en dat tegelijkertijd met het schot een bierflesje dat op die bar stond kapot knapte waarvan hij glas in zijn gezicht kreeg. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig gelet op het feit dat genoemde [slachtoffer 2] snijwondjes in zijn gezicht had, er kruitdeeltjes op de trui van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen en sporen die wijzen op schootsafstanden tussen circa 25 en 100 centimeter en bovendien uit het proces-verbaal van technisch sporenonderzoek blijkt dat het schot is afgevuurd in de richting van de keuken waarbij het projectiel is gericocheerd op het blad van de bar op een hoogte van 1, 07 meter. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte op [slachtoffer 2] heeft geschoten met de intentie om ook hem te raken. Verdachte heeft daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat genoemde [slachtoffer 2] als gevolg van dat schot zou komen te overlijden. Tenslotte blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte na het schot op [slachtoffer 2] naar buiten is gelopen en door het raam van het clubhuis naar binnen heeft geschoten. Gelet op het feit dat verdachte wist dat binnen in het clubhuis mensen waren, is het hof van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij iemand zou raken en dat deze als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Daarmee acht het hof tevens bewezen de poging tot doodslag op [slachtoffer 3], die blijkens de gebezigde bewijsmiddelen op dat moment achter de bewuste ruit in het clubhuis stond. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde sub 1 primair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde sub 2 primair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 45 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde sub 3 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 45 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde sub 4 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 van het wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Omtrent de geestvermogens van verdachte zijn op respectievelijk 15 april 2003 en 16 maart 2003, rapporten uitgebracht door P.C. Braun, psycholoog en J.R. Nijdam, zenuwarts. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens blijkend uit beperkte verstandelijke vermogens waardoor verdachte ten tijde van het plegen van het delict minder in staat is geweest om emoties en woede op een adequate wijze te beheersen. In verband daarmee moet verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof hiermee rekening gehouden. Voorts heeft het hof ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat ter zitting aannemelijk is geworden dat verdachte -na een voor hem krenkende woordenwisseling- weliswaar een wapen is gaan halen om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewelddadig te bejegenen, maar niet dat hij daarbij reeds de intentie had hen ook koelbloedig te liquideren. Daaraan doet niet af dat verdachte door het wapen te gebruiken als bewezen is verklaard -uiteindelijk- wel de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat dat dit de dood van (een van) beiden kon bewerkstelligen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft verscheidene misdrijven met een zeer ernstig en gewelddadig karakter gepleegd gericht tegen verschillende personen. Tengevolge daarvan is [slachtoffer 1] overleden, hetgeen bij de nabestaanden van genoemd slachtoffer veel leed teweeg heeft gebracht. De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn, zoals blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting, ernstig getraumatiseerd door toedoen van verdachte. Het hof overweegt voorts dat het weliswaar niet bewezen heeft geacht dat verdachte ook [betrokkene] met een pistool heeft bedreigd op de wijze zoals ten laste is gelegd, echter dat zeer wel voor te stellen is dat deze zich door het gewelddadig handelen van verdachte zeer bedreigd heeft gevoeld en dat ook zij hierdoor ernstig is getraumatiseerd. In het voordeel van de verdachte heeft het hof er rekening mee gehouden dat de verdachte nog niet eerder terzake strafbare feiten is veroordeeld en het hof minder bewezen heeft geacht dan de eerste rechter. Bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvoor verdachte is vervolgd, zijn de in de beslissing als zodanig te noemen voorwerpen in beslag genomen. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het betreft hier voorwerpen waarmee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan, alsmede voorwerpen uit de aard waarvan volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken. Het hof heeft deze voorwerpen bij zijn beslissing als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is. Van hetgeen verder in beslag is genomen en nog niet is teruggegeven, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast. De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien [benadeelde partij] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij], wonende te [adres], als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van ? 3.000,- (zegge: drieduizend euro). Het hof stelt de materiële schade als voorschot op ? 3.000,-. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 3.000,- als voorschot te betalen ten behoeve van deze benadeelde partij. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van deze benadeelde partij in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van deze benadeelde partij daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]. [benadeelde partij], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) als voorschot. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien [slachtoffer 3] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 3], wonende te [adres], als gevolg van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.880,-,- (zegge: eenduizendachthonderdentachtig euro). Het hof stelt de immateriële schade op € 1.880,-. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.880,- te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade bij wege van voorschot. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.880,-. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien [slachtoffer 2] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 2], wonende te [adres], als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.056,10,-,- (zegge: tweeduizendzesenvijftig euro en tien eurocent). Het hof stelt de materiële en immateriële schade op € 2.056,10. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.056,10 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade, de laatste bij wege van voorschot. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het bedrag van € 2.056,10. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. De vordering van de benadeelde partij [betrokkene]. [betrokkene], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu niet is komen vast te staan dat aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door enig bewezen verklaarde feit. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 27, 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 en sub 4 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: ten aanzien van sub 1: "Moord"; ten aanzien van sub 2: "Poging tot moord"; ten aanzien van sub 3: "Poging tot doodslag"; ten aanzien van sub 4: "Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op een aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen. Gelast de teruggave van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een groen/bruine wintertrui, een zwarte jas en een spijkerbroek kleur blauw, aan verdachte. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van bovengenoemde benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) als voorschot, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zestig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [benadeelde partij], wonende te [adres], een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) als voorschot. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], wonende te [adres], te betalen een bedrag van € 1.880,- (zegge: eenduizendachthonderdentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zevenendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer 3], wonende te [adres], een bedrag van € 1.880,- (zegge: eenduizendachthonderdentachtig euro) Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te [adres], te betalen een bedrag van € 2.056,10 (zegge: tweeduizendzesenvijftig euro en tien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van eenenveertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer 2], wonende te [adres], een bedrag van € 2.056,10. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [betrokkene] wonende te [adres], niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. Dit arrest is gewezen door mr. Gründemann, als voorzitter mrs. Aarts en Mooy, als raadsheren in tegenwoordigheid van mr. Verhagen als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2003. mr. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 02 tijd : 09.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1957, wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 mei 2003 ter zake van: ten aanzien van sub 1: "Moord"; ten aanzien van sub 2: "Poging tot moord"; ten aanzien van sub 3: "Poging tot doodslag"; ten aanzien van sub 4: "Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd". veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de tijd van veertien jaren, met aftrek van de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op een aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met bevel tot teruggave van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte: een groen/bruine wintertrui, een zwarte jas en een spijkerbroek kleur blauw, - met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ten aanzien van feit 1 primair, tot een bedrag van ? 3.000,-, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering; - met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ten aanzien van de feiten 3 en 4, tot een bedrag van ? 1.880,-; - met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], ten aanzien van feit 2, tot een bedrag van ? 2.056,10; - met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene] ten aanzien van feit 4, tot een bedrag van ?1.000,-, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering; - Legt op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] ten aanzien van feit 1 primair, van een bedrag van ?3.000,-; - Legt op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 3] ten aanzien van de feiten 3 en 4 van een bedrag van ? 1.880,-; - Legt op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] ten aanzien van feit 2, van een bedrag van ? 2056,10,-; - Legt op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [betrokkene] ten aanzien van feit 4, van een bedrag van ? 1.000,-.