Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9953

Datum uitspraak2004-04-23
Datum gepubliceerd2004-05-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 03/742, 03/743 en 03/744
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij voormelde uitspraken heeft het College de beroepen van verzoekster tegen de besluiten van het Productschap Vee en Vlees van 10 april 2001, 23 april 2001 en 1 mei 2001, waarbij het productschap heeft beslist op verzoeksters bezwaren tegen de besluiten tot terugvordering van restitutie over respectievelijk de jaren 1990, 1991 en 1992, het jaar 1988 en het jaar 1993, ongegrond verklaard.


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (derde enkelvoudige kamer) Nrs.AWB 03/742, 03/743 en 03/744 23 april 2004 50002 Herziening Sector 2 Uitspraak inzake het herzieningsverzoek van: A B.V., te B, verzoekster, gemachtigde: mr. H.J. Bronkhorst, advocaat te Den Haag, betreffende de uitspraken van het College van 28 mei 2002 onder nummers AWB 01/404, 01/417 en 01/452. 1. Bij voormelde uitspraken heeft het College de beroepen van verzoekster tegen de besluiten van het Productschap Vee en Vlees van 10 april 2001, 23 april 2001 en 1 mei 2001, waarbij het productschap heeft beslist op verzoeksters bezwaren tegen de besluiten tot terugvordering van restitutie over respectievelijk de jaren 1990, 1991 en 1992, het jaar 1988 en het jaar 1993, ongegrond verklaard. 2. Van deze uitspraken heeft verzoekster bij verzoekschriften van 4 juli 2003 herziening gevraagd. Op 29 augustus 2003 heeft verzoekster de aanvullende gronden ingediend. 3. Op 30 september 2003 heeft het College van het productschap een verweerschrift ontvangen. 4. Ingevolge artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 5. Uit hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, blijkt niet van feiten en omstandigheden als bedoeld artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De in het aanvullend verzoekschrift weergegeven passage uit het rapport van de AID (verslagnummer 1841/01/011), welke volgens verzoekster tot herziening van voormelde uitspraken noopt, was bij verzoekster evenals bij het College reeds vóór die uitspraken bekend. Zowel in haar brief aan het College van 25 november 2002, waarbij zij het (concept)rapport heeft overgelegd, als ter zitting op 6 december 2002 heeft verzoekster zich op deze passage beroepen. Dat het College hieraan blijkens zijn uitspraken niet de door verzoekster gewenste betekenis heeft toegekend, levert geen grond voor herziening op. Artikel 8:88 van de Awb biedt immers geen rechtsmiddel aan een partij die het eenvoudigweg met een door het College gedane uitspraak niet eens is. Gezien het vorenstaande is niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:88, tweede lid, en artikel 8:54 van de Awb, leidt dit tot de volgende uitspraak. Beslissing Het College wijst de verzoeken om herziening af. Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2004. . w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.B.L. van der Weele