Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0005

Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307062/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het college van burgemeester en wethouders van Neede (hierna: het college) heeft appellante bij brief van 21 december 2000 naar aanleiding van de door haar ingediende drie aanvragen om bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfshal, een tweede bedrijfshal en twee bedrijfswoningen op het perceel gelegen tussen de Gantvoort, de Peppelendijk en Elite Salades, kadastraal bekend gemeente Neede, sectie C, nr. 8144, medegedeeld dat de vergunningen van rechtswege zijn verleend.


Uitspraak

200307062/1. Datum uitspraak: 26 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de vennootschap onder firma "Luttermolenveld", gevestigd te Neede, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 september 2003 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Neede. 1. Procesverloop Het college van burgemeester en wethouders van Neede (hierna: het college) heeft appellante bij brief van 21 december 2000 naar aanleiding van de door haar ingediende drie aanvragen om bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfshal, een tweede bedrijfshal en twee bedrijfswoningen op het perceel gelegen tussen de Gantvoort, de Peppelendijk en Elite Salades, kadastraal bekend gemeente Neede, sectie C, nr. 8144, medegedeeld dat de vergunningen van rechtswege zijn verleend. Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de gevraagde bouwvergunningen geweigerd. Bij besluit van 14 maart 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 september 2003, verzonden op 16 september 2003, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 19 november 2003 en 10 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 8 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen en mr. J. Steenhuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Dorp Neede” rust op de desbetreffende gronden de bestemming “Industriële bebouwing, categorie i”. Op grond van de bij het bestemmingsplan behorende verklaring is op deze gronden uitsluitend toegestaan gebouwen van industriële bedrijven voor verwerking en opslag van industriële producten, inclusief één dienstwoning. Ingevolge artikel 18 van de planvoorschriften is het verboden in het plangebied liggende gronden, alsmede de daarop gestichte of te stichten opstallen, te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, dat strijdig is met de in het plan vastgelegde bestemming. 2.2. Volgens vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 november 1996, no. H01.96.0154, JB 1997/7, moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand reeds reden bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. 2.3. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college destijds duidelijk moest zijn dat de gedane mededelingen omtrent het gebruik nog niet definitief waren, omdat er nog geen concrete gegadigden waren, kan niet slagen. In de brief van de toenmalig gemachtigde van appellante van 31 juli 2000 aan het college is vermeld dat twee bedrijven zich ter plaatse zullen vestigen. Hierbij is ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud aangegeven dat één bedrijfshal zal worden gebruikt voor de opslag van armaturen, in de ruimste zin van het woord en voor verlichtingsmateriaal ten behoeve van de detailhandel en dat de tweede hal in gebruik zal worden genomen voor de opslag van verschillende soorten betonproducten ten behoeve van de detailhandel. Verder blijkt uit de stukken dat op 1 augustus 2000 tevens een melding op grond van het Besluit opslag goederen milieubeheer is gedaan ten behoeve van deze bedrijven. Ook in de door appellante bedoelde brief van 22 februari 2001 aan de bezwaar- en beroepschriftencommissie van de gemeente Neede wordt melding gemaakt van opslag van betonproducten onder meer ten behoeve van detailhandel. 2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beoogde gebruik betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college terecht de weigering van de gevraagde vergunningen wegens strijd met het bestemmingsplan in bezwaar heeft gehandhaafd. In verband hiermede heeft de rechtbank de beantwoording van de vraag of de op 6 september 2000 ingediende bouwtekeningen als drie nieuwe aanvragen moesten worden aangemerkt danwel als aanvullingen op de reeds op 26 juni 2000, respectievelijk 3 juli 2000 ingediende drie aanvragen om bouwvergunning, achterwege kunnen laten. Immers, de bouwplannen zijn in strijd met het bestemmingsplan, zodat geen sprake kan zijn van, gelet op artikel 46 van de Woningwet (oud), van rechtswege verleende vergunningen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004 328.