Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0006

Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307222/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft verweerder het verzoek van appellante van 4 september 2002 om schadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200307222/1. Datum uitspraak: 26 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zutphen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft verweerder het verzoek van appellante van 4 september 2002 om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 17 september 2003, verzonden op 19 september 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 1 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2004, waar appellante in persoon en bijgestaan door ing. G.J. Koops, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante stelt dat het in werking zijn van de inrichting café “De Deur” op het perceel Turfstraat 1 te Zutphen onaanvaardbare geluidoverlast tot gevolg heeft. Zij stelt in dit verband dat sprake was van een zodanig ernstige verstoring van haar nachtrust dat deze niet te verenigen was met het adequaat uitvoeren van een volledige baan. Hierdoor heeft zij zich genoodzaakt gevoeld te moeten verhuizen. Omdat verweerder ten onrechte heeft geweigerd tegen de overtreding van de voor de inrichting geldende geluidvoorschriften handhavend op te treden, dient volgens appellante de schade die zij als gevolg van de verhuizing heeft geleden door verweerder te worden vergoed. De totale schade bedraagt volgens appellante € 4.044,00. 2.2. Gelet op hetgeen omtrent het verzoek om schadevergoeding uit de stukken is gebleken en ter zitting naar voren is gebracht, heeft het verzoek om schadevergoeding betrekking op de schade die het gevolg is van de volgens appellante onrechtmatige weigering van verweerder om in de periode september 2000 tot mei 2001 bestuurlijke handhavingsmaatregelen toe te passen ten aanzien van geluidoverlast veroorzaakt door de onderhavige inrichting. 2.3. Bij uitspraak van heden, no. 200307221/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder in het onderhavige geval zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare geluidoverlast veroorzaakt door het in werking zijn van de onderhavige inrichting behoeft te worden gevreesd. Verder is overwogen dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen afzien van het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen jegens de inrichting waarom appellante verweerder had gevraagd. Uit het vorenstaande volgt dat van de door appellante gestelde onrechtmatigheid van het niet-handhavend optreden door verweerder geen sprake is. Verweerder heeft derhalve het verzoek van appellante om schadevergoeding terecht afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Plambeck Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004 159-460.