
Jurisprudentie
AP0019
Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308184/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308184/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 februari 2000 heeft verweerder een aantal beslissingen genomen ter zake van de sanering van de voormalige stortplaats Coupépolder te Alphen aan den Rijn.
Uitspraak
200308184/1.
Datum uitspraak: 26 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2000 heeft verweerder een aantal beslissingen genomen ter zake van de sanering van de voormalige stortplaats Coupépolder te Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 12 december 2000, verzonden op 14 december 2000, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Dit besluit is bij uitspraak van 24 december 2002, no. 200100427/1 door de Afdeling vernietigd.
Tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift heeft appellant bij brief van 5 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 december 2003.
Bij brief van 22 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door K. Ulmer, advocaat te Dordrecht, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Blondelle, J.J. Schreuder en T.H.J. Alink, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant voert aan dat de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde beslistermijn reeds ruimschoots is overtreden. Hij stelt er zich van bewust te zijn dat voorafgaand aan de besluitvorming onderzoek moet worden verricht. Daarom heeft hij ook een jaar gewacht met het indienen van zijn beroepschrift. Hij kan zich er echter niet mee verenigen dat verweerder tot nu toe alleen nog maar besloten heeft nader onderzoek te laten verrichten. Appellant stelt zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat het onderzoek wordt gebruikt om verdere besluitvorming te vertragen. Hij verzoekt de Afdeling te gelasten dat verweerder onder bedreiging met een dwangsom binnen twee maanden na uitspraak een besluit dient te nemen.
2.1.1. Verweerder voert aan dat op 31 januari 2003 een brief aan appellant is gestuurd waarin wordt gesteld dat de beslissing op bezwaar wordt opgeschort tot het moment waarop de voor het nemen van die beslissing noodzakelijke onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. In die brief wordt tevens gesteld dat er van wordt uitgegaan dat appellant instemt met het opschorten van de termijn. Aangezien appellant op geen enkel moment mondeling of schriftelijk op deze mededeling heeft gereageerd is verweerder van mening dat hij van de instemming van appellant mocht uitgaan.
2.1.2. Uit het systeem van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat onder meer blijkt uit de artikelen 8:72, tweede lid, en 7:10, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de beslistermijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is wanneer een nieuw besluit op een bezwaarschrift moet worden genomen na openbaarmaking van de uitspraak tot vernietiging van de beslissing op dat bezwaarschrift.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald dat het bestuursorgaan binnen zes weken of –indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld- binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist.
In artikel 7:10, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald dat verder uitstel mogelijk is voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.
Voor zover hier van belang is in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk wordt gesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.1.3. De Afdeling overweegt dat artikel 7:10, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de instemming van appellant verlangt. In zijn brief van 31 januari 2003 heeft verweerder om die instemming gevraagd, maar appellant heeft niet op deze brief gereageerd. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant door niet te reageren op zijn verzoek, stilzwijgend heeft ingestemd met het opschorten van de beslistermijn van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de redelijkerwijs te verwachten termijn die voor de voltooiing van het onderzoek noodzakelijk is nog niet is verstreken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet geacht kan worden in dit stadium op de bezwaren van appellant te beslissen. Het beroep treft derhalve geen doel.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004
315.