Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0027

Datum uitspraak2004-05-14
Datum gepubliceerd2004-05-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers03-1891 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder past voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een vergoeding van bijzondere kosten als bedoeld in de Zorgwet VVTV het beleid ten aanzien van bijzondere bijstand analoog toe. De rechtbank stemt in beginsel in met deze analoge toepassing. De analoge toepassing kan echter niet zo ver gaan dat de toekenning van een vergoeding voor buitengewone kosten ingevolge de Zorgwet VVTV wordt geweigerd, omdat de aanvrager geen recht op bijstand heeft. Verweerder heeft zodoende het karakter van de Zorgwet VVTV als specifieke voorziening voor vreemdelingen met een VVTV miskent.


Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 1891 NABW uitspraakdatum: 14 mei 2004 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. F. Hesp, sociaal raadsvrouw te Hoofddorp, -- tegen -- het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 10 juli 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een toelage voor de leges voor de aanvraag van een verblijfsvergunning afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 augustus 2003 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 november 2003 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 7 april 2004, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Hesp, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. 2. Overwegingen 2.1. Eiser heeft op 3 juli 2003 een toelage aangevraagd voor de leges voor de aanvraag van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (verder: Zorgwet VVTV). De aanvraag is door verweerder afgewezen, in eerste instantie omdat de kosten van de eerste aanvraag van een verblijfsvergunning naar zijn oordeel behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Conform het beleid van verweerder dient eiser deze te voldoen vanuit zijn inkomen. Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd en gemotiveerd dat voor de vergoeding voor bijzondere kosten in het kader van de Zorgwet VVTV aansluiting is gezocht bij het beleid in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw). Door verweerder wordt in geval van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning geen bijzondere bijstand verleend om de leges te voldoen, omdat het een vreemdeling betreft die geen recht op bijstand heeft. Analoog aan dit beleid verleent verweerder geen toelage vanuit de Zorgwet VVTV voor de leges van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning. 2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder omdat het feit dat de bijstandsregeling analoog wordt toegepast suggereert dat het hierbij gaat om een categoriale uitsluiting die niet door verweerder in het beleid is opgenomen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat in dezelfde periode op een vergelijkbare aanvraag door verweerder positief is beslist. Hoewel verweerder heeft aangegeven dat dit een vergissing betrof, is er, naar het oordeel van eiser, sprake van willekeur. 2.3. Ter zitting heeft verweerder zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft aangezien de leges voor de aanvraag van de verblijfsvergunning al zijn betaald. De rechtbank begrijpt deze stelling van verweerder aldus dat het beroep van eiser naar het oordeel van verweerder niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betoog van verweerder faalt. Het enkele feit dat de leges inmiddels zijn voldaan ontneemt eiser niet zijn procesbelang. Dit zou alleen anders zijn als verweerder alsnog aan eiser de gevraagde toelage heeft verstrekt. Nu daarvan geen sprake is, heeft eiser voldoende procesbelang bij het ingestelde beroep. 2.4. Ingevolge artikel 4 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 496) is de Zorgwet VVTV per 1 april 2001 vervallen. Anders dan verweerder heeft aangegeven, is voor de toepasselijkheid van de Zorgwet VVTV na die datum alleen het geldende overgangsrecht bepalend. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de overgangs- en slotbepalingen van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 - voor zover hier van belang - eindigen de verstrekkingen op grond van de Zorgwet VVTV, indien de werking van de beschikking waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV) is ingetrokken of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is afgewezen, is opgeschort, vier weken na de dag waarop de opschorting eindigt en uitzetting om die reden niet langer achterwege hoeft te blijven. 2.5. Op grond van de stukken in geding en het verhandelde ter zitting, gaat de rechtbank er van uit dat de werking van de beschikking waarbij de VVTV van eiser is ingetrokken of waarbij de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is afgewezen op de datum in geding was opgeschort, zodat ingevolge het overgangsrecht op de aanvraag van eiser de bepalingen van de Zorgwet VVTV van toepassing zijn. 2.6. Ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdeel e, Zorgwet VVTV dragen burgemeester en wethouders van de gemeente die krachtens artikel 9 tot zorg verplicht is ervoor zorg dat de vergunninghouder in ieder geval de beschikking heeft over een vergoeding voor buitengewone kosten. Artikel 15 Zorgwet VVTV bepaalt dat de in artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van die wet bedoelde zorg voor een vergoeding voor buitengewone kosten inhoudt een vergoeding van de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijke buitengewone kosten van de vergunninghouder. Artikel 16 Zorgwet VVTV bepaalt onder andere dat de bedoelde zorg wordt verleend voor zover de middelen van de vergunninghouder ontoereikend zijn om zelf in de desbetreffende kosten te voorzien. Hierbij wordt in artikel 16, lid 3 bepaald dat onder de middelen worden verstaan het inkomen en het vermogen dat in aanmerking zou worden genomen bij de verlening van bijstand op grond van de Algemene Bijstandswet. 2.7. In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit, waarbij verweerder haar beleid omtrent de bijzondere bijstand analoog toepast op de beoordeling van noodzakelijke buitengewone kosten, bedoeld in artikel 15 Zorgwet VVTV, in rechte stand kan houden. 2.8. Met een analoge toepassing voor wat betreft de invulling van het begrip noodzakelijk buitengewone kosten stemt de rechtbank in beginsel in. De rechtbank is echter van oordeel dat de analoge toepassing van het beleid omtrent bijzondere bijstand niet zo ver kan gaan dat de toekenning van een vergoeding voor buitengewone kosten ingevolge de Zorgwet VVTV wordt geweigerd omdat de aanvrager geen recht op bijstand heeft, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemeend. Verweerder heeft zo doende het karakter van de Zorgwet VVTV als specifieke voorziening voor vreemdelingen met een VVTV, miskent. Het enkele feit dat eiser verstrekkingen krijgt ingevolge de Zorgwet VVTV, betekent immers dat hij ook in aanmerking moet kunnen komen voor een vergoeding voor buitengewone kosten ingevolge de Zorgwet VVTV. De rechtbank merkt op dat verweerder had moeten onderzoeken - gelijk de Abw voorschrijft omtrent de verlening van bijzondere bijstand - of zich in dit individuele geval zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat een vergoeding voor buitengewone kosten moet worden toegekend. Gezien het feit dat de vergoeding op grond van de Zorgwet VVTV voor eiser E 220,00 per maand bedraagt kan verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat de legeskosten geen buitengewone kosten zijn bedoeld in artikel 10 Zorgwet VVTV. Dat eiser de leges al heeft voldaan kan in verband met de toets ingevolge artikel 16 Zorgwet VVTV wel van belang zijn. Immers, indien eiser de beschikking had over middelen zoals bedoeld in dit artikel, zal verweerder dit in de besluitvorming mee moeten laten wegen. 2.9. Voor zover eiser met zijn stelling dat verweerder op een vergelijkbare aanvraag positief heeft beslist een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, moet dit beroep worden verworpen. Verweerder heeft aangegeven dat de toelage in het door eiser bedoelde geval op een vergissing berust en in strijd met het eigen beleid is toegekend. Gesteld dat er inderdaad sprake is van vergelijkbare gevallen, dan brengt dit, naar het oordeel van de rechtbank, niet met zich mee dat verweerder ook in het onderhavige geval in strijd met zijn beleid aan eiser de gevraagde toelage moet verstrekken. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn, indien sprake zou zijn van een groot aantal vergelijkbare gevallen waarin de toelage wel is toegekend. 2.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 2.11. Nu het beroep gegrond dient te worden verklaard is er op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op €E €644,00 voor de door de gemachtigde van eiser verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft ter zake voor zowel het indienen van het beroepschrift als het verschijnen ter zitting een punt geteld en daarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld aangemerkt. Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken. 3. Beslissing De rechtbank 3.1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 oktober 2003; 3.2. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €€E 644,00, door de gemeente Haarlemmermeer te betalen aan eiser; 3.3. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiser betaalde griffierecht van € E €€31,00 aan eiser vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S.J. Thijs, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.