Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0130

Datum uitspraak2004-05-17
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 03 / 2016
Statusgepubliceerd


Indicatie

WOB verzoek om openbaarmaking van de notulen van een achter gesloten deuren gehouden raadsvergadering, waarbij op grond van artikel 23 lid 4 van de Gemeentewet tot niet openbaarmaking van het verslag was beslist. Rechtbank: Openbaarmakingsregeling ex artikel 23 van de Gemeentewet heeft een uitputtend karakter.Verweerder heeft eisers verzoek in het kader van de WOB terecht "slechts" getoetst aan de regeling in de Gemeentewet en dat verzoek terecht afgewezen. Voorzover verweerder eisers vezoek mede heeft aangemerkt als verzoek om opheffing van de geheimhouding ex artikel 25 lid van de Gemeentewet is zulks ten onrechte geschied.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK AWB 03/2016 Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen: [eiser], wonende te Valkenswaard, eiser, [gemachtigde], en de raad van de gemeente Eindhoven, verweerder. I. PROCESVERLOOP Bij schrijven van 15 en 22 mei 2002 heeft eiser op grond van het bepaalde in artikel 1 jo 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verzocht om toezending van een afschrift van de notulen van verweerders vergadering van 6 mei 2002. Uiteindelijk heeft verweerder aan dit verzoek geen gevolg gegeven. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 2 juni 2003 de bezwaren van eiser deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. 1. Verweerder heeft eisers bezwaar ongegrond verklaard voor zover het bezwaar gericht was tegen de weigering de notulen van het besloten gedeelte van de raadsvergadering van 6 mei 2002 af te geven ex artikel 23, vierde lid van de Gemeentewet. 2. Verweerder heeft eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het bezwaar gericht was tegen de handhaving van de geheimhouding van de beraadslagingen, ofwel tegen het niet opheffen daarvan ex artikel 25, eerste lid van de Gemeentewet. 3. Verweerder heeft eisers bezwaar gegrond verklaard en het gedeelte van het primaire besluit van 11 november 2002 waarin wordt besloten tot onverkorte handhaving van de geheimhouding, dan wel tot het niet opheffen van de geheimhouding ex artikel 25, vierde lid van de Gemeentewet, herroepen. Bij brief van 18 juli 2003, ter griffie ontvangen per gelijke datum, heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft bij ongedateerde brief aan de rechtbank, ter griffie ontvangen op 9 september 2003, de notulen van de besloten vergadering van de gemeenteraad van 6 mei 2002 toegezonden en de rechtbank, met een beroep op 8:29 van de Awb, medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van deze notulen. Op 12 september 2003 heeft de rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming van deze notulen gerechtvaardigd is. Bij brief van 5 november 2003 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat geen toestemming wordt verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de niet geopenbaarde stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze stukken vervolgens teruggestuurd naar verweerder. Het geding is behandeld ter zitting van 6 mei 2004, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [gemachtigde]. II. OVERWEGINGEN In dit geding is de vraag aan de orde of het besluit van verweerder van 2 juni 2003 waarbij eisers bezwaren deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk zijn verklaard en de weigering tot het verstrekken van de notulen van het besloten gedeelte van de vergadering van 6 mei 2002 is gehandhaafd, in rechte stand kan houden. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de vergadering van verweerder d.d. 6 mei 2002 is gesproken over de onteigening van percelen grond waarvan eiser eigenaar was. Bij schrijven van 15 en 22 mei 2002 heeft eiser op grond van het bepaalde in artikel 1 jo 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verzocht om toezending van een afschrift van de notulen van deze vergadering. Bij schrijven van 9 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven medegedeeld dat slechts ten dele aan het verzoek tegemoet zal worden gekomen daar op grond van het bepaalde in artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet het verslag van het besloten deel van de vergadering van 6 mei 2002 niet openbaar is. Voorts verwijst het college van burgemeester en wethouders in deze brief ernaar dat verweerder in deze vergadering ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet, met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder b van de WOB, heeft besloten zichzelf geheimhouding op te leggen over de beraadslagingen in het besloten gedeelte van de vergadering. Vervolgens is aan eiser een conceptverslag van het openbare gedeelte van de vergadering toegezonden. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 augustus 2002 bezwaar gemaakt. Per gelijke datum heeft eiser een verzoek tot verweerder gericht om alsnog een beslissing te nemen op eisers verzoek van 15 mei 2002 inzake het verstrekken van de notulen van het besloten gedeelte van de raadsvergadering van 6 mei 2002. Bij brief van 4 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders aan eiser medegedeeld dat zijn verzoek van 15 mei 2002 wordt doorgezonden naar verweerder. In verweerders vergadering van 7 oktober 2002 is de beslissing tot het besloten houden van de notulen van de besloten vergadering van 6 mei 2002 bevestigd. Bij besluit van 11 november 2002 heeft verweerder besloten om haar besluiten van 6 mei 2002 en 7 oktober 2002 inzake de geheimhouding van de notulen te handhaven. Voorts heeft verweerder besloten dat "indien en voorzover het verzoek van eiser zou kunnen worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet om tot opheffing van de geheimhouding te komen", de geheimhouding onverkort wordt gehandhaafd. In dit besluit is aangegeven dat het financiële en economische belang van de gemeente zich tegen openbaarmaking van de notulen verzet. Dit besluit is op 16 januari 2003 aan eiser verzonden. Eiser heeft bij brief van 21 januari 2003 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eisers bezwaren richten zich tegen verweerders afwijzing tot het verstrekken van notulen en stukken van het besloten gedeelte van de raadsvergadering van 6 mei 2002. Eiser is van mening dat hij wel aanspraak kan maken op deze notulen en stukken. In de bezwaargronden heeft eiser onder andere aangevoerd dat zijn verzoek zag op toepassing van de laatste volzin van artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet en dat het duidelijk mag zijn dat het verzoek tot openbaarmaking cq opheffing van de geheimhouding niet alleen ziet op de notulen van het besloten deel van de vergadering maar ook op de stukken die in het kader van deze beraadslaging aan verweerder onder toepassing van artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet, zijn overgelegd. Op 27 februari 2003 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie voor bezwaren en ombudszaken van de gemeente Eindhoven. Van deze hoorzitting is verslag opgemaakt. Voornoemde commissie heeft verslag uitgebracht aan verweerder. Bij bestreden besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder -in overeenstemming met het advies van voornoemde commissie- op eisers bezwaren beslist. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de notulen van het besloten gedeelte van de raadsvergadering van 6 mei 2002 ingevolge artikel 23, vierde lid van de Gemeentewet niet openbaar worden gemaakt, tenzij verweerder anders beslist. Voor een belangenafweging zoals door de WOB wordt voorgeschreven, is, aldus verweerder, geen plaats. Het bezwaarschrift wordt voor zover het betrekking heeft op het verzoek tot overlegging van de notulen, ongegrond verklaard en de weigering wordt gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser "voor zover het bezwaarschrift ... verstaan dient te worden als een bezwaar tegen het handhaven van de geheimhouding, ofwel tegen het niet opheffen daarvan in de zin van artikel 25, eerste lid, slotzin, van de Gemeentewet," dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Verweerder heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat het opleggen van geheimhouding geen besluit is in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb, omdat het enkel gevolgen heeft voor de aanwezigen bij de besloten vergadering en een extern rechtsgevolg dus ontbreekt. Tot slot is in heroverweging gebleken dat in het besloten gedeelte van de vergadering geen stukken zijn overgelegd. Vervolgens is het besluit tot geheimhouding van stukken ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet door verweerder herroepen. Eiser stelt zich in de beroepsprocedure op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit zijn weigering om de notulen openbaar te maken baseert op zijn standpunt inzake de bezwaren tegen de weigering de geheimhoudingsplicht op te heffen. Omdat verweerder eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen de weigering de geheimhoudingsplicht op te heffen, heeft, aldus eiser, op beide punten geen materiële beoordeling plaatsgevonden. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn bezwaar tegen de weigering de geheimhoudingsplicht op te heffen ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft daartoe aangevoerd en nader onderbouwd dat een beslissing op een verzoek van een derde om opheffing van de geheimhoudingsplicht wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Eisers overige beroepsgronden hebben betrekking op de materiële beoordeling van het geschil die nog niet heeft plaatsgevonden en derhalve niet ter beoordeling staat van de rechtbank. Het wettelijk kader is als volgt. Ingevolge artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet wordt van een vergadering met gesloten deuren een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de raad anders beslist. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden voorgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet, wordt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken, in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht. Artikel 10, eerste lid van de WOB luidt als volgt. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit: a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen; b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden; c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld; d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Artikel 10, tweede lid, van de WOB luidt als volgt. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties; b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen; c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten; d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen; e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; f. het belang , dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie; g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft reeds meermalen overwogen (zoals bijvoorbeeld in haar uitspraak van 11 september 2002, JB 2002/320) dat de openbaarmakingsregeling in de Gemeentewet een uitputtend karakter heeft en dat daardoor bij afzonderlijke toepassing van de WOB afbreuk wordt gedaan aan de werking van de openbaarmakingsregeling in de Gemeentewet. Verweerder heeft derhalve terecht eisers in het kader van artikel 3 van de WOB gedane verzoek getoetst aan de openbaarmakingsregeling van de Gemeentewet. De rechtbank is van oordeel dat van openbaarmaking van de notulen van het gesloten deel van de vergadering van 6 mei 2002 geen sprake kan zijn tenzij verweerder anders beslist. Verweerder heeft met juistheid overwogen dat aan deze beslissing geen belangenafweging in het kader van de WOB vooraf gaat. Nu verweerder naar aanleiding van eisers verzoek zich nogmaals heeft gebogen over de vraag of de notulen van het besloten gedeelte van de vergadering openbaar gemaakt kunnen worden, en heeft besloten de notulen niet openbaar te maken, staat vast dat verweerder het ten tijde van de beslissing op bezwaar niet wenselijk acht dat de notulen openbaar gemaakt worden. Voorts heeft verweerder in de beslissing op bezwaar eisers bezwaar, "voor zover dat gezien kon worden als bezwaar tegen het niet opheffen van de geheimhoudingsplicht", niet-ontvankelijk verklaard. Eisers verzoek had betrekking op de notulen van het besloten gedeelte van de raadsvergadering van 6 mei 2002. Eiser heeft zoals hiervoor reeds gezegd verzocht om openbaarmaking op grond van de WOB. Van enig verzoek om opheffing van de geheimhoudingsplicht is geen sprake. Dat eiser in zijn bezwaarschrift een koppeling legt tussen artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet, de uitputtende openbaarmakingsregeling voor notulen van de besloten vergadering, en artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet, de regeling inzake de door de raad aan zichzelf opgelegde geheimhouding, is te verklaren uit het feit dat verweerder in het primaire besluit als overweging ten overvloede naar artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet heeft verwezen. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu eiser enkel heeft verzocht om openbaarmaking van de notulen op grond van de WOB en niet om opheffing van de geheimhoudingsplicht, wat er verder ook van de (on)mogelijkheid van een dergelijke verzoek zij, een beslissing op grond van artikel 25 van de Gemeentewet niet in de rede ligt. Verweerder had derhalve in het primaire besluit en de beslissing op bezwaar enkel moeten oordelen over de vraag of openbaarmaking van de notulen van het besloten gedeelte van de vergadering op grond van artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet wenselijk wordt geacht. Artikel 25 van de Gemeentewet speelt in deze beoordeling geen rol. Nu eiser echter zijn gronden van bezwaar tevens heeft gericht op artikel 25, eerste lid van de Gemeentewet, had verweerder deze bezwaren in het bestreden besluit ongegrond moeten verklaren. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder in het bestreden besluit met recht heeft besloten het besluit dat betrekking had op artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet, te herroepen. Verweerder had echter aan deze herroeping ten grondslag moeten leggen dat eisers verzoek niet artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet betrof. Gelet op vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren voorzover het betrekking had op verweerders beslissing inzake artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet en 25, vierde lid, van de Gemeentewet, en gegrond verklaren voorzover het verweerders beslissing inzake artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet betrof. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voorzover het verweerders beslissing inzake artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet betreft. Voorts zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf voorzien in de zaak door eisers bezwaren gericht tegen artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet ongegrond te verklaren. De rechtbank zal bepalen dat door de gemeente Eindhoven aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad ? 116,-- dient te worden vergoed. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: ( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; ( 1 punt voor het verschijnen ter zitting; ( waarde per punt ? 322,--; ( wegingsfactor 1. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op verweerders beslissing inzake artikel 25, eerste lid van de Gemeentewet; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart eisers bezwaren inzake artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet ongegrond; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond; - gelast de gemeente Eindhoven aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad ? 116,--; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,00; - wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.A. Autar als griffier op 17 mei 2004. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschrift verzonden: 7 7 AWB 03/2016