Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0285

Datum uitspraak2004-03-29
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003692-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van één uur schuldig gemaakt aan twee pogingen tot moord. Voor deze feiten heeft het hof verdachte 10 jaar gevangenisstraf opgelegd.


Uitspraak

arrestnummer ... rolnummer 23-003692-03 datum uitspraak 29 maart 2003 tegenspraak ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 19 september 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/037314-02 van het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974 wonende te [adres], thans gedetineerd in P.I. "De Geniepoort" te Alphen aan de Rijn. Omvang hoger beroep Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep en de mededeling van de raadsman ter terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 en 4 tenlastegelegde. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 september 2003 en in hoger beroep van 15 maart 2004. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan, alsmede de berekening van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]. In zoverre wordt het vonnis vernietigd. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld voor zover het betreft de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren alsmede dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] worden toegewezen tot een bedrag van € 2.276 voor wat betreft de geleden schade en € 1.250 voor wat betreft de kosten rechtsbijstand en dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 20.361,30. Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder 1 en 3 tenlastegelegde en de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 subsidiair één hoofdstraf heeft uitgesproken, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezengeachte misdrijf. Het hof zal, gelet op de aard en de ernst van dat feit, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van één uur schuldig gemaakt aan twee pogingen tot moord. Allereerst heeft hij, nadat [slachtoffer 1] met zijn auto claxonneerde en lichtsignalen gaf omdat de verdachte met zijn auto de weg blokkeerde, diens auto aangereden. De verdachte reed door doch kwam even later terug en ging met [slachtoffer 1] in discussie. Zeggend "wil jij de toffe gozer spelen" schoot de verdachte vervolgens van een zeer korte afstand op de ongewapende en nietsvermoedende [slachtoffer 1]. Dat [slachtoffer 1] niet levensgevaarlijk werd verwond, maar "slechts" in de bil werd geraakt, komt enkel doordat [slachtoffer 1] zich op het moment van het schot zijdelings wegdraaide. Daarna is [slachtoffer 1] in paniek weggerend waarbij hij nog achtervolgd werd door de verdachte. Hierna is de verdachte naar een café gegaan alwaar hij het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft aangesproken en om zijn autosleutels en -papieren heeft gevraagd. Nadat [slachtoffer 2] met de verdachte is meegelopen naar zijn auto heeft de verdachte [slachtoffer 2], toen deze zich vooroverboog in de auto, in zijn bovenlichaam geschoten. Beide slachtoffers zijn ernstig gewond geraakt en zullen hun leven lang met de gevolgen geconfronteerd worden. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft onder meer een gedeeltelijke blijvende dwarslaesie opgelopen, waardoor zijn leven ernstig is verwoest. Slachtoffer [slachtoffer 1] zal de rest van zijn leven met een kogel in zijn lichaam rond moeten lopen nu deze niet zonder risico uit zijn lichaam kan worden verwijderd. Naast de onzekerheid op medisch gebied die een kogel in het lichaam met zich meebrengt, wordt [slachtoffer 1] in het dagelijks leven gehinderd door het feit dat hij niet door een detectiepoortje kan lopen zonder dat de kogel in zijn lichaam het alarm activeert. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen beide slachtoffers getraumatiseerd en gevoelens van grote onveiligheid teweeggebracht, zowel bij de direct betrokkenen als bij de samenleving als geheel. Door deze pogingen tot moord is de rechtsorde ernstig geschokt en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het hof rekent het de verdachte voorts zwaar aan dat hij deze feiten gepleegd heeft nadat hij eerder, bij arrest van het hof Amsterdam van 18 oktober 2001, ter zake van onder meer poging tot doodslag is veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf waarvan 6 voorwaardelijk en dat hij vervolgens binnen vijf maanden na het uitzitten van deze straf de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft aldus blijk gegeven van een zeer gewelddadige gezindheid en een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijk integriteit van anderen. Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van 5 augustus 2002, opgemaakt door drs. R.E.G. Bini, psycholoog en van het rapport van 1 augustus 2002, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater alsmede van diens toelichting ter terechtzitting van 15 maart 2004. Het hof neemt de daarin neergelegde en ter terechtzitting van 15 maart 2004 door Offermans bevestigde conclusie over dat de verdachte niet lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Weliswaar zijn de bewezenverklaarde feiten gepleegd onder invloed van crack en alcohol en kan in zoverre van een ziekelijke stoornis in de zin van een toestand van intoxicatie worden gesproken onder invloed waarvan de verdachte deze feiten heeft gepleegd, maar dit neemt niet weg dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte, die als matig begaafd moet worden beschouwd, geheel kunnen worden toegerekend, nu hij de wederrechtelijkheid daarvan heeft kunnen inzien en de mogelijke agressieve reactie die het gebruik van alcohol en crack kan oproepen, heeft kunnen onderkennen. De verdachte heeft telkenmale, steeds wanneer een situatie zich niet naar zijn zin ontwikkelde, bewust en gericht geschoten op het lichaam van de slachtoffers. Het hof deelt de mening van de psycholoog dat, gezien de lichtvaardigheid waarmee de verdachte tot zijn gedrag is gekomen, het zeer wel denkbaar is dat hij in de (naaste) toekomst wederom in de fout zal gaan. In zoverre is de verdachte een gevaar voor de maatschappij. Het hof is, alles overziende, van oordeel dat alleen een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemend straf van na te melden duur een passende reactie vormt. Het hof acht geen persoonlijke dan wel verzachtende omstandigheden aanwezig die tot een ander oordeel zouden nopen. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet ten aanzien van de onderhavige feiten onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden. Het is op deze grond dat het hof met eenparigheid van stemmen in zoverre een zwaardere straf zal opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft twee voegingsformulieren ingediend, een formulier ingekomen bij het parket op 14 augustus 2002 waarin € 4.537,80 aan immateriële schade en fl 801,- (€ 363,48) aan materiële schade wordt gevorderd en een tweede formulier ondertekend op 21 oktober 2002 met een begeleidend schrijven van mr. J.I. van der Winden van Maet advocaten ingekomen bij het parket op 25 oktober 2002 waarin een bedrag van € 20.000 aan immateriële schade als voorschot wordt gevraagd, alsmede € 61,- voor kosten rechtsbijstand. Het hof baseert zich op beide formulieren en waardeert naar redelijkheid en billijkheid de materiële schade op € 363,48, de immateriële schade op € 20.000,- en de kosten rechtsbijstand op € 61,-. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen) ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) JAREN. Bepaalt de straf ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezengeachte misdrijf op een gevangenisstraf van 2 (twee) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] (wonende te Amsterdam, rekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 2.726 (tweeduizendzevenhonderdzesentwintig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.250 (twaalfhonderdvijftig euro). Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 2.726 (tweeduizendzevenhonderdzesentwintig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 (vierenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] (wonende te Amsterdam-Zuidoost, rekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 20.363,48 (twintigduizend driehonderddrieenzestig euro en achtenveertig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op € 61 (eenenzestig euro). Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 20.000 (twintigduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 235 (tweehonderdvijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Bevestigt het vonnis waarvan beroep (voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen) voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Atteveld, Gonggrijp-van Mourik en Schalken, in tegenwoordigheid van mr. Van Zeggeren, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2004. mrs. Van Atteveld en Schalken zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen