Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0310

Datum uitspraak2003-10-24
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.003232.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf ter zake overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Bespreking van een verweer betreffende de rechtmatigheid van het bewijs.


Uitspraak

tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 november 2002 in de strafzaak onder de parketnummers 01/085047/01 en 01/085034/02 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1953, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat door het hof het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig dient te worden verklaard omdat de rechter niet tot de behandeling van de strafzaak had mogen overgaan nu verdachte op dat moment verstoken was van rechtsbijstand. Het hof dient, aldus de raadsman, op die grond het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de zaak te verwijzen naar de rechtbank. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt vast dat op 12 september 2002 mr. Van der Biezen zich heeft gesteld als opvolgend raadsman van mr. Van Dijk. Op dat moment was Van der Biezen op de hoogte van het moment waarop de zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden. Op 16 september 2002 wordt mr. Van der Biezen, op zijn verzoek, ambtshalve toegevoegd aan verdachte. Op 28 oktober 2002 verzoekt mr. Van der Biezen de rechtbank om aanhouding van de strafzaak. Op voornoemd verzoek om aanhouding is door de voorzitter van de rechtbank, kennelijk op voorhand, bij brief van 31 oktober 2002, in afwijzende zin beslist. Op 5 november 2002 wordt ter terechtzitting van de rechtbank het verzoek om aanhouding herhaald door de raadsman mr. Kuijpers, namens mr. Van der Biezen voornoemd. Op dit herhaald verzoek wordt door de rechtbank wederom afwijzend beslist en van deze beslissing en de motivering daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van die zitting. Nadat door de rechtbank ter terechtzitting voornoemd verzoek was afgewezen, heeft mr. Kuijpers, namens mr. Van der Biezen, de verdediging neergelegd. Tegelijkertijd heeft hij aangegeven het verzoek van de verdachte om als zijn raadsman op te treden-zij het tegen betaling-te hebben aanvaard. Vervolgens heeft hij in die hoedanigheid ter terechtzitting opnieuw een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak. Hoewel naar het oordeel van het hof-gezien de mededeling van mr. Kuijpers dat hij voor verdachte als gekozen raadsman zou optreden-de noodzaak daartoe ontbrak, heeft de voorzitter van de rechtbank aan de Raad voor Rechtsbijstand een last tot toevoeging verstrekt van mr. Kuijpers als raadsman van verdachte. Het hof begrijpt het verweer van de raadsman van verdachte aldus dat hij stelt dat de rechtbank de verzoeken om aanhouding van de zaak, gedaan door hemzelf als raadsman van verdachte en vervolgens herhaald door mr. Kuijpers als opvolgend raadsman van verdachte, ten onrechte telkenmale heeft afgewezen. Ten aanzien van de positie van mr. Van der Biezen verwijst het hof naar zijn beslissing van 23 april 2003. Het hof ziet geen aanleiding om op deze beslissing terug te komen en handhaaft deze derhalve. Voorzover het betreft het verzoek om aanhouding als in eerste aanleg gedaan door mr. Kuijpers als gekozen raadsman van verdachte, overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 5 november 2002, blijkt dat mr. Kuijpers en mr. Van der Biezen samen aan deze zaak hebben gewerkt. Noch gesteld, noch ter zitting is aannemelijk geworden dat er tussen mr. Kuijpers en mr. Van der Biezen een wezenlijk verschil bestond in kennis van het dossier, weshalve de rechtbank en naar het oordeel van het hof terecht, bij haar beslissing tot afwijzing van het verzoek om aanhouding op de grond-kort samengevat-dat het gebrek aan voorbereiding voor de verdediging in deze zaak voor risico van verdachte komt, geen extra gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de toegevoegde raadsman mr. Van der Biezen zich had teruggetrokken en mr. Kuijpers zich als gekozen raadsman had gesteld. Daarenboven overweegt het hof dat mr. Kuijpers op het moment dat hij zich als gekozen raadsman stelde, wist dat de rechtbank voornemens was de zaak niet aan te houden. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: onder parketnummer: 01/085047/01: 1. hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2000 tot en met 10 december 2001 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een (of meer) andere (natuurlijke) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben, van hoeveelheden van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel welk(e) is/zijn aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet (te weten cocaïne en/of MDMA en/of MDA en/of N-Ethyl MDA en/of MMDA en/of amfetamine) en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet; (artikel 140 Wetboek van Strafrecht) [incident ZD03 00] 2. hij op een (of meer) tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Amsterdam en/of Vught en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 45 en/of 43 en/of 17 kilo) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; (artikel 2 in verband met 10 van de Opiumwet) [incident ZDO3 lF-16A] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of 0ss en/of Amsterdam en/of Vught en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat (een of meermalen) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 45 kilo) van (een) materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt/worden gebracht en/of wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - (telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - (telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten; (artikel 10 Opiumwet) [incident ZDO3 lF-16A] 3. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Heerlen en/of Amsterdam en/of te Gent (België), in elk geval in Nederland en/of België, als Nederlander, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat (een of meermalen) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 3 kilo) van een materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt/worden gebracht en/of wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - (telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - (telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten; (artikel 10a Opiumwet) [ incident ZDO3 lF-16 ] 4. hij op een (of meer) tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2001 tot en met 01 september 2001 te 's-Hertogenbosch, (telkens) - een (of meer) wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een (of meer) automatische vuurwapen(s) en/of - munitie van categorie II en/of III, te weten munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s), heeft overgedragen en/of vervoerd en/of voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (artikel 26 van de Wet wapens en munitie) [incident ZD03 3B-02] 5. hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2001 tot en met 23 juni 2001 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat (een of meermalen) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 1 kilo) van een materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - (telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feiten(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - (telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het voorhanden hebben van een (voor drugsvervoer) geprepareerde auto en/of - het onderhouden van telefonische contacten; (artikel 10a van de Opiumwet) [incident ZDO3 1W-13] 6. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 19 september 2001 te s'-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende M.D.M.A. en/of cocaïne, in ieder geval een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel welk(e) is/zijn aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad; (artikel 2 i.v.m. 10 Opiumwet) [onderzoek RM 54] 7. hij op of omstreeks 17 september 2001 te Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk (ongeveer) een pond, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende M.D.M.A. en/of heroïne, in ieder geval een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I danwel welk(e) is/zijn aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, niet zijnde bovenomschreven feit; (artikel 2 i.v.m. 10 Opiumwet) [onderzoek RM 55] Ten aanzien van parketnummer: 01/085034/0 hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot 20 september 2001 te Oss en/of te 's-Hertogenbosch, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Zaltbommel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), - (prijs)afspraken gemaakt en/of - telefonische contacten onderhouden en/of - geld/geldmiddelen in ontvangst genomen en/of - een aantal personen (ten behoeve van de levering van cocaïne) benaderd; De bewezenverklaring Ten aanzien van parketnummer: 01/085047/01 Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. in of omstreeks de periode van 1 februari 2001 tot en met 20 september 2001 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een (of meer) andere (natuurlijke) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben, van hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten cocaïne en het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet; 2. op tijdstippen in de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 maart 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Amsterdam en/of Vught en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. op een tijdstip in de periode van 15 januari 2001 tot en met 15 maart 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Heerlen, als Nederlander, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat opzettelijk een hoeveelheid van 3 kilo van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en/of wordt bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - (telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - (telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en - het maken van (prijs)afspraken en - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en - het (doen) regelen van ontmoetingen en - het onderhouden van telefonische contacten; 4. op tijdstippen in de periode van 01 maart 2001 tot en met 01 september 2001 te 's-Hertogenbosch, - een wapen van categorie II of III, te weten een automatische vuurwapen voorhanden heeft gehad; 5. in de periode van 21 juni 2001 tot en met 23 juni 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat opzettelijk een hoeveelheid (van 1 kilo) van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), wordt bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - (telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feiten(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - (telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en - het maken van (prijs)afspraken en - het (doen) vervoeren van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en - het (doen) regelen van ontmoetingen en - het voorhanden hebben van een (voor drugsvervoer) geprepareerde auto en - het onderhouden van telefonische contacten; 6. op een tijdstip in de periode van 1 mei 2001 tot en met 19 september 2001 te s'-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I opzettelijk aanwezig heeft gehad; 7. op of omstreeks 17 september 2001 te Oss, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ongeveer een pond, van een materiaal bevattende heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd; Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van parketnummer: 01/085034/02 Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer: 01/085034/02 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: in de periode van 1 juni 2001 tot 20 september 2001 te Oss en/of 's-Hertogenbosch, en/of Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), - (prijs)afspraken gemaakt en - telefonische contacten onderhouden en - geld/geldmiddelen in ontvangst genomen en - een aantal personen (ten behoeve van de levering van cocaïne) benaderd; Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01/085034-02 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Onderzoek telecommunicatie De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het materiaal dat is verkregen uit het onderzoek van het telefoonverkeer van verdachte niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat dat onderzoek op onrechtmatige wijze heeft plaatsgehad. Deze onrechtmatigheid is, aldus begrijpt het hof het verweer van de raadsman, gelegen in de omstandigheid dat er telkenmale onvoldoende concrete verdenking bestond op het moment dat door de rechter-commissaris een machtiging werd verstrekt aan de officier van justitie voor het geven van een bevel opnemen telecommunicatie tegen verdachte. Het hof verwerpt dit verweer. Uit de bevindingen van het proces-verbaal d.d. 9 maart 2001, dat ten grondslag ligt aan de gevraagde machtiging door de rechter-commissaris, blijkt ondermeer van de volgende feiten en omstandigheden: - in de periode van 3 tot en met 7 maart 2001 vinden er diverse telefoongesprekken plaats tussen enerzijds verdachte en medeverdachten in deze zaak - [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] - personen waartegen reeds een verdenking bestond op basis waarvan door de rechter-commissaris reeds eerder een machtiging was afgegeven tot het opnemen van telecommunicatie - en anderzijds tussen genoemde medeverdachten waarin verdachte een actieve en betrokken rol speelt; - in voornoemde telefoongesprekken wordt versluierd taalgebruik gehanteerd. Zo wordt tijdens een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5], van 3 maart 2001 omstreeks 19:10 uur door [medeverdachte 5] gezegd dat hij 45 banden heeft liggen die hij in 1 keer kwijt moet, [medeverdachte 5] vraagt daarbij aan [medeverdachte 3] of hij daar mensen voor weet. In een telefoongesprek van 5 maart 2001 omstreeks 09:59.uur, waarin [medeverdachte 4] belt met [medeverdachte 6], zegt [medeverdachte 6] dat hij naar [verdachte] (het hof leest:verdachte) heeft gebeld. [medeverdachte 6] zegt dat hij pokerspelers genoeg heeft. [medeverdachte 6] zegt dat hij een aanbetaling moet doen voor 28 man; - uit de telefoongesprekken volgt voorts dat de verdachte en de medeverdachten elkaar ontmoeten in de Juliabar te 's-Hertogenbosch; - uit ingekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (C.I.E.) wordt tenslotte informatie ontvangen dat [medeverdachte 3] de afgelopen week enkele tientallen kilo's cocaïne heeft gekocht en verkocht; Uit het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de gevraagde machtiging verlenging bevel opnemen telecommunicatie met betrekking tot de telefoonaansluiting van verdachte van 3 april 2001, blijkt ondermeer het volgende : - in de periode van 23 maart 2001 tot en met 1 april 2001 vinden er diverse telefoongesprekken plaats tussen verdachte en de hiervoor genoemde medeverdachten; - in die telefoongesprekken wordt nog steeds regelmatig gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Zo vindt er op 25 maart 2001 omstreeks 21:04 uur een telefoongesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6]. Uit dat gesprek volgt dat verdachte alles heeft geregeld en een handgeld van 500 heeft betaald. Op 30 maart 2001 omstreeks 22:00 uur vindt een telefoongesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 7]. Uit dat gesprek volgt dat verdachte aan [medeverdachte 7] vraagt of hij postzegels kan regelen. [medeverdachte 7] kan dat wel en moet voor verdachte 5000 vierkante meter halen; - uit een observatie is gebleken dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] op 29 maart 2001 het portiek van een pand te Amsterdam binnengaat en geruime tijd later dat pand weer verlaat; - op 29 maart 2001 wordt verdachte samen met diens medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] te Amsterdam aangehouden. Uit het daarna ingestelde onderzoek blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6], ieder in het bezit zijn van een hoeveelheid verdovende middelen. Verdachte blijkt in het bezit te zijn van 3000 valse Duitse Marken. Uit vorenstaande omstandigheden volgt dat het patroon zoals dat is neergelegd in het proces-verbaal van de aanvraag van 9 maart 2001, wordt voortgezet na genoemde datum. Zo blijven de verdachten in de telefoongesprekken versluierd taalgebruik hanteren en vindt er een ontmoeting plaats tussen de verdachte en diens medeverdachten. Voorts wordt bij de medeverdachten, op het moment van aanhouding, een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Uit het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de gevraagde machtiging verlenging bevel opnemen telecommunicatie met betrekking tot de mobiele telefoonaansluiting van verdachte van 8 mei 2001, blijkt ondermeer het volgende: - in de periode van 3 april 2001 tot en met 4 mei 2001 vinden diverse telefoongesprekken plaats tussen verdachte en diens hiervoor genoemde medeverdachten; - in die telefoongesprekken wordt nog steeds versluierd taalgebruik gehanteerd. Op 3 april 2001 omstreeks 16:55 uur vindt er een telefoongesprek plaats tussen verdachte en een vrouw, genaamd [betrokkene 1]. Uit dat gesprek volgt dat verdachte vraagt of woensdag de "autopapieren" komen, hetgeen door [betrokkene 1] wordt bevestigd. Op 4 april 2001 omstreeks 17:26 uur vindt er een telefoongesprek plaats tussen verdachte en een vrouw genaamd [betrokkene 1]. Uit dat gesprek volgt dat [betrokkene 1] om acht uur iets hoort over die postzegels voor morgen. Voorts blijkt dat [betrokkene 1] wil vragen of die honderd voor vandaag konden. Op 3 mei 2001 omstreeks 19.25 uur belt de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 8]. In dat gesprek zegt verdachte tegen [medeverdachte 8] dat hij nu gaat rijden en "dan halen ik hem zonder dus..mat..". Dre begrijpt blijkbaar niet wat verdachte bedoelt, maar later kennelijk wel en zegt "Ooh..zonder logo's". Ten aanzien van de aanvraag machtiging verlenging bevel opnemen telecommunicatie met betrekking tot de telefoonaansluiting van verdachte van 5 juni 2001, leidt het hof uit het proces-verbaal, dat ten grondslag ligt aan deze aanvraag, het navolgende af: - er vindt op 29 mei 2001 omstreeks 17:21 uur een telefoongesprek plaats tussen verdachte en een onbekende man, genaamd [betrokkene 2], waarin versluierd taalgebruik wordt gehanteerd. In dat telefoongesprek wordt wederom over postzegels gesproken, daar waar verdachte tegen [betrokkene 2] zegt: "oke jongen..zoals ik al zei zeg jij maar die van 110 en die van 150.. van die postzegels". In dat telefoongesprek vraagt [betrokkene 2]:"heeft hij er tienduizend (10.000) nodig", waarop verdachte antwoordt: "ja..maar daarna dus veel meer ..omdat die dus weg zullen gaan, er zal even getest/geprobeerd worden.. en daarna al wat nodig is, veel meer, dat zal dan besteld worden..."; - op 11 mei 2001 worden de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] aangehouden, terwijl zij in het bezit zijn van diverse soorten verdovende middelen zoals XTC-pillen en cocaïne. Uit voornoemd proces-verbaal volgt dat het patroon waarbij tijdens de telefoongesprekken middels versluierd taalgebruik wordt gecommuniceerd zich voortzet, bovendien worden er medeverdachten aangehouden met in hun bezit verdovende middelen. Op 25 juni 2001 wordt een vordering ingediend door de officier van justitie bij de rechter-commissaris om de verleende machtiging tot onderzoek van de telecommunicatie van verdachte uit te breiden naar een ander mobiel telefoonnummer van de verdachte. Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van vorenstaande aanvraag betoogd dat daarin ten onrechte is nagelaten melding te maken van de aanhouding van de verdachte op 22 juni 2001. Het hof overweegt daaromtrent dat nu het slechts een uitbreiding van een machtiging betreft – namelijk inzake een nieuw GSM-nummer bij verdachte in gebruik en wel binnen de verlengingsperiode vermeld in het bevel verlenging van 5 juni 2001 - en niet een verlenging van een eerder verstrekte machtiging, daar geen nieuwe omstandigheden (zoals in dit geval de aanhouding van verdachte op 22 juni 2001) aan ten grondslag behoefden te worden gelegd. Het hof stelt op basis van het vorenstaande vast dat: - verdachte in de periode van 3 maart 2001 tot en met mei 2001 veelvuldig telefoongesprekken had met medeverdachten in deze zaak; - er in deze telefoongesprekken steeds gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik, kennelijk met het doel om te verzwijgen dat de gesprekken handelden over verdovende middelen; - uit observaties is gebleken dat verdachte tweemaal een ontmoeting had met de medeverdachten; - bij aanhouding van de verdachte en de medeverdachten respectievelijk vals geld en verdovende middelen werden aangetroffen; Op basis van vorenstaande omstandigheden is het hof van oordeel dat telkenmale voldoende concrete feiten en omstandigheden bestonden die het oordeel dat er sprake was van een (voortdurende) verdenking konden rechtvaardigen zodat niet valt in te zien dat de rechter-commissaris terzake in redelijkheid niet de beslissing kon nemen (telkenmale) machtiging te verlenen tot het doen opnemen van telefoonverkeer van verdachte en dat het met het opnemen van de telecommunicatie van verdachte verkregen bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. Verhoor van de verdachte Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – kort samengevat - dat er ernstig getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de voor hem belastende verklaringen als afgelegd door verdachte zelf zoals neergelegd in de diverse processen-verbaal van politie, nu de verdachte ter zitting ontkent dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd zodat de verklaringen van verdachte bij de politie niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte zoals neergelegd in de diverse processen-verbaal van politie vloeit volgens de raadsman voort uit het volgende: - het verhoor van verdachte is in de Turkse taal afgenomen, waarvan geen melding is gemaakt in het proces-verbaal; - tijdens de verhoren van verdachte is herhaaldelijk sprake geweest van miscommunicatie tussen de verdachte en de verhorende politie-ambtenaren, hetgeen blijkt uit het feit dat er diverse tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte zijn opgenomen en sommige verklaringen ook niet door hem zijn ondertekend; - verdachte is de Nederlandse taal onvoldoende machtig en daarvan is geen melding gemaakt in de diverse processen-verbaal van verhoor van de verdachte; - de verhorende opsporingsambtenaren hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de richtlijn "Tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken", door ondanks voornoemde taalproblematiek geen tolk in te schakelen bij de verhoren. Op basis van vorenstaande omstandigheden concludeert de raadsman van verdachte dat de processen-verbaal van verhoor met daarin de verklaringen van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt vast dat de verdachte met name is verhoord door de opsporingsambtenaren M. Mete en F. Zwinkels. Beide ambtenaren zijn ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord. M. Mete voornoemd heeft verklaard dat de verhoren van verdachte in de Nederlandse taal plaatsvonden. Voorzover er een enkele keer onduidelijkheden bestonden aan de zijde van de verdachte heeft M. Mete soms een woord in het Turks vertaald. Dit waren echter geen hele zinnen of passages. Ook heeft M. Mete verklaard dat er uiteindelijk geen misverstanden waren over het taalgebruik. Bovendien, aldus de verklaring van M. Mete, heeft de verdachte ook nimmer aangegeven de in het Nederlands gevoerde communicatie niet te begrijpen. Deze gang van zaken bij de verhoren van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd door zijn collega Zwinkels die ook als getuige is gehoord. Voorzover door de verdachte een woord in de Turkse taal werd gebezigd, omdat de verdachte het Nederlandse equivalent daarvan niet kende, heeft M. Mete jegens zijn collega Zwinkels daarvan een vertaling gegeven, aldus ook Zwinkels in zijn verklaring. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat het verhoor van de verdachte in de Nederlandse taal plaatsvond waarbij tevens voldoende aannemelijk is dat ook geen sprake is geweest van enige vorm van wezenlijke miscommunicatie, noch aan de zijde van verdachte noch aan de zijde van de verhorende ambtenaren, is er geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van de verdachte zoals neergelegd in de diverse processen-verbaal. Ten overvloede wijst het hof in dit kader nog op het navolgende: - in de diverse tapgesprekken, opgenomen in het dossier, drukt de verdachte zich in begrijpelijk Nederlands uit; - verdachte woont al 31 jaren in Nederland, waarvan de laatste jaren geheel zelfstandig; - verdachte hanteert, blijkens de gegevens van het dossier, in zijn Nederlandse kennissenkring de Nederlandse taal; - verdachte legt na zijn aanhouding te Amsterdam op 30 maart 2001 een verklaring af in de Nederlandse taal zonder tolk; - verdachte wordt ook door andere opsporingsambtenaren dan M. Mete gehoord in de Nederlandse taal en geeft daarbij niet te kennen een tolk nodig te hebben. - eerst op 21 november 2001, in het kader van de behandeling van een verlenging van de gevangenhouding en de behandeling van een bezwaarschrift tegen de opgelegde beperkingen door de raadkamer van de rechtbank, geeft de verdachte ten overstaan van een rechter aan bijstand van een tolk in de Turkse taal te wensen. Aan vorengenoemde omstandigheden doet niet af dat in het kader van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, het hof, omdat verdachte daarom reeds bij de behandeling in eerste aanleg heeft gevraagd, deze heeft laten bijstaan door een tolk nu immers het hof de stelling van de raadsman dat verdachte niet danwel onvoldoende Nederlands spreekt en/of begrijpt bij het nemen van die beslissing niet nader heeft getoetst. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte nog verzocht om als getuigen te horen: [getuige 1], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) en [getuige 2], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) alsmede de opsporingsambtenaar F. Zwinkels. Als grondslag voor dit verzoek is door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat hij twijfelt aan de juistheid van de verklaring van de getuige M. Mete, daar waar deze heeft verklaard dat de verhoren van de verdachte in de Nederlandse taal plaatsvonden. De raadsman van de verdachte wenst de eerste twee getuigen te horen over de vraag in welke taal, de Nederlandse of de Turkse taal, hun verhoren plaatsvonden. De raadsman van de verdachte wenst in dat kader ook Zwinkels te horen als getuige. Het hof verwerpt dit verzoek van de raadsman nu de noodzaak van het horen van de eerste twee getuigen niet aanwezig is omdat - nog los van de vraag of de wijze van verhoren in die zaken relevant is voor de beantwoording van de thans ter discussie gestelde vraag – zoals hiervoor reeds is overwogen voldoende aannemelijk is dat het verhoor van de verdachte niet in de Turkse taal maar in de Nederlandse taal heeft plaatsgevonden en verdachte daarbij blijk heeft gegeven deze taal in voldoende mate machtig te zijn. Ook ten aanzien van de getuige F. Zwinkels is het hof van oordeel dat de noodzaak van het opnieuw horen van deze getuige niet bestaat omdat F. Zwinkels in de reeds door hem ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring heeft bevestigd dat het verhoor van de verdachte in de Nederlandse taal plaatsvond. Ten aanzien van parketnummer: 01/085047/01 Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit overweegt het hof dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte tesamen met [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] aan een criminele organisatie heeft deelgenomen waarin op stelselmatige wijze werd gehandeld in verdovende middelen. Aan deze criminele organisatie heeft verdachte niet vanaf het begin deelgenomen. Het hof is van oordeel dat verdachte deel heeft genomen aan de criminele organisatie vanaf het moment dat hij betrokken was bij de voorbereiding van de levering van cocaïne in de Juliabar te 's-Hertogenbosch. Verdachte was toen afnemer. Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde feit overweegt het hof als volgt. Uit de afgeluisterde tapgesprekken alsmede de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, blijkt het volgende. Op 3 maart 2001 te 19.10 uur vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] of er van zijn kant belangstelling bestaat voor de aankoop van 45 videobanden die zijn vriend, [betrokkene 3], kwijt wil. Op 3 maart 2001 omstreeks 22.30 uur spreekt [medeverdachte 3] af verdachte te ontmoeten in de Juliabar en op 4 maart 2001 om 00.15 uur maakt [medeverdachte 3] een afspraak met [medeverdachte 4] hem de volgende dag te ontmoeten. In de loop van 4 maart 2001 biedt [medeverdachte 4] aan een drietal personen iets te koop aan "... voor 45, dat eerst 60,65 en 70 was...", ...dat wordt verkocht per 10 voor 52 waarbij er nog 45 over zijn. .. " en waarvoor hij per 10 56 moet hebben... Op 5 maart 2001 om 9.59 uur bericht [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] genoeg te hebben aan 28 pokerspelen, waarmee hij blijkens het proces-verbaal van verhoor van 18 december 2001 bedoelde 28 kilo cocaïne te willen afnemen. (Hof: omdat [betrokkene 3] gedeeltelijke vooruitbetaling wenste heeft [medeverdachte 6] uiteindelijk slechts 2 kilo cocaïne besteld. De daarvoor benodigde fl.45.000,- is door [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] afgegeven met de bedoeling dit bedrag vervolgens via [medeverdachte 3] of verdachte ter beschikking te stellen van [betrokkene 3]). Op 5 maart 2001 's-avonds verzamelen verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zich in het cafe House of Billiards te Oss, waarna in verband met de beoogde levering van cocaïne gezamenlijk een bezoek wordt gebracht aan [betrokkene 3] in de nachtclub Elegance te Amsterdam. In Amsterdam geeft [betrokkene 3] aan de 45 kilo cocaïne te kunnen leveren. Op 6 maart 2001 heeft [medeverdachte 3] gesprekken met een zekere Lap en Polo, waarin [medeverdachte 3] aangeeft "dat hij een hoop meer heeft" en "dat er genoeg is". Op 6 maart 2001 's-avonds brengen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] een bezoek aan [betrokkene 3] die dan in de Trigonbar te Gent (België) is. Op 6 maart 2001 om 19.37 uur belt verdachte met [medeverdachte 3] met de mededeling dat hij net een collega heeft gebeld. Daarbij zegt verdachte:..."En hij...hij zegt...zullen zijn hier..". Op 7 maart om 00.33 uur belt verdachte vanuit de Juliabar met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn dan op de terugweg vlakbij Den Bosch. Dit gesprek tussen [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 3] verloopt, voorzover hier van belang, als volgt:.."[medeverdachte 4] zegt dat [verdachte] even moet luisteren. [medeverdachte 4] is heel verkouden en hij heeft een loopneus en hij krijgt zijn lul niet meer omhoog. Op de achtergrond zegt [medeverdachte 3] hoe het met de schapen is. [medeverdachte 4] geeft de telefoon over aan [medeverdachte 3]. [verdachte] zegt ik ben binnen. [medeverdachte 3] komt aan de telefoon en zegt tegen [verdachte] jij voor mij zorgen he. [verdachte] zegt is al klaar. [medeverdachte 3] zegt oke dan en wij zijn er vijf minuten. [verdachte] zegt oke ik ben binnen dus". In de loop van 7 maart 2001 blijkt dat de voor [medeverdachte 6] bestemde hoeveelheid van 2 kilo cocaïne niet is geleverd. Bij zijn pogingen alsnog van [betrokkene 3] geleverd te krijgen vraagt [medeverdachte 6] de bemiddeling van [medeverdachte 3]. [betrokkene 3] blijkt aanvankelijk slecht te bereiken. Uiteindelijk wordt door intensieve bemiddeling van [medeverdachte 3] bereikt dat [medeverdachte 6] uit handen van [medeverdachte 3] het door [medeverdachte 6] vooruitbetaalde bedrag terugkrijgt. In verband met de mislukte levering van cocaïne vindt op 7 maart 2001 om 13.27 uur een gesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 3], luidende, voorzover hier van belang: ... ." R- Ja Ja Ja , ik probeer hem al te bellen, maar daar pakt niemand op eh... ik heb 2 nummers weet je wel, ik snap er geen kut van, het zou weet je wel. . . K- Nee, daarom. Ik heb gezegd, ik ga even bij mijn collega uitleggen, maar ik zeg jullie afspraak, maar daar was ik niet bij ja, toen zegt die man de schapen verkeerd gelopen zegt ie, slechte slacht of weet ik veel, ik zeg... R- Wat, slechte schapen? K- Ja, zegt zegt ie slecht, nee niet slechte schapen, maar slechte geslacht zegt ie (lacht). Naar beneden naar 't staartje gesneden. Maar had ie nog..nog niet niks... .". Uit de hierboven weergegeven gesprekken blijkt voorts dat zowel voor als na het bezoek aan de nachtclub Elegance verdachte en [medeverdachte 4] serieus klanten hebben gezocht voor de afname van de 45 kilo, althans grote hoeveelheden daarvan. Dat de door [betrokkene 3] aangeboden cocaïne ook daadwerkelijk aan verdachte is geleverd, althans beschikbaar is gesteld, leidt het hof af uit voormeld gesprek van 7 maart, 13.27 uur in combinatie met het gesprek van 7 maart 2001 ,00.33 uur. Anders dan in het gesprek om 13.27 uur, waarin in verband met de mislukte transactie van cocaïne aan [medeverdachte 6] verdachte spreekt van "schapen die verkeerd zijn gelopen” spreekt verdachte in voormeld gesprek om 00.33 uur op een vraag van [medeverdachte 3] hoe het met de schapen is gesteld, dat hij “binnen is” hetgeen, naar het oordeel van het hof, onmiskenbaar duidt op een, althans voor wat betreft verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geslaagde transactie in cocaïne. Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit overweegt het hof dat de voorbereidingshandelingen van verdachte waren gericht op het verwerven van cocaïne blijkens een telefoongesprek dat de verdachte heeft gevoerd op 23 februari 2001 te 14:14 uur waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij er "nu eentje van negen vier" heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit een aanduiding is over de zuiverheid van cocaïne. Het heeft te maken met de hoeveelheid cocaïne die overblijft van een gram als dat wordt uitgekookt. Bovendien wordt in een telefoongesprek op 22 februari 2001 te 16:22 uur tussen [medeverdachte 4] en de verdachte gesproken over 62 en 63. De prijs op de markt was op dat moment voor een kilo cocaïne tussen de 60.000 en 65.000 gulden. Met betrekking tot het onder 5 bewezenverklaarde feit overweegt het hof dat het bewijs van de hoeveelheid van 1 kilo cocaïne berust op de omstandigheid dat verdachte kennelijk, blijkens de verklaring van [getuige 3], op zoek was naar cocaïne. In een telefoongesprek d.d. 21 juni 2001 belt ene [betrokkene 4] met verdachte. In dat telefoongesprek wordt er onderhandeld over de prijs van een kilo cocaïne, aangezien de prijs van een kilo cocaïne op dat moment op de markt een bedrag tussen de 60.000 en 65.000 gulden vertegenwoordigde. Voorts wordt bij de aanhouding van [betrokkene 5], in diens auto een bedrag gevonden ter waarde van ongeveer Fl.65.000,-. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Ten aanzien van parketnummer: 01/085047-01: Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 2 primair is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C (oud) van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid (oud) van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 4 is als misdrijf voorzien bij artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van die wet. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 5 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid aanhef onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 6 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder C (oud) Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 10, tweede lid (oud) van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 7 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder B (oud) van de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 10, derde lid (oud) van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Ten aanzien van parketnummer: 01/085034/02 Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet in samenhang met artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Voorts heeft het hof in het kader van de strafoplegging ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich gedurende een langere periode heeft schuldig gemaakt aan velerlei soorten misdrijven, waarvan sommigen in georganiseerd verband plaatsvonden. Ten nadele van de verdachte heeft het hof bovendien mee laten wegen de onwaarachtige opstelling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, daar waar hij herhaaldelijk en aantoonbaar in strijd met de waarheid verklaarde. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 27, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud), 10(oud), 10a en 13(oud) van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, ten aanzien van parketnummer: 01/085047/01 dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en ten aanzien van parketnummer: 01/085034/02 dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte ten aanzien van parketnummer: 01/085047/01 onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en ten aanzien van parketnummer: 01/085034/02 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: ten aanzien van parketnummer 01/085047/01: onder 1: "Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", onder 2 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C(oud) van de Opiumwet gegeven verbod", onder 3: Medeplegen van: "een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn bestemd zijn tot het plegen van dat feit", onder 4: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie," onder 5: Medeplegen van: "een feit bedoeld in het derde lid of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", onder 6: Medeplegen van: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C(oud) van de Opiumwet gegeven verbod", onder 7: Medeplegen van: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B(oud) van de Opiumwet gegeven verbod", ten aanzien van parketnummer 01/085034/02: Medeplegen van: "een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter Mrs. Otten en Valkenburg, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Van der Meijs, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1953, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 november 2002 ter zake van: ten aanzien van parketnummer 01/085047/01: sub 1: "Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", sub 2 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod", sub 3: Medeplegen van: "een feit bedoeld inh het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn bestemd zijn tot het plegen van dat feit", sub 4: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd", sub 5: Medeplegen van: "een feit bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwetwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", sub 6: Medeplegen van: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod", sub 7: Medeplegen van: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod", ten aanzien van parketnummer 01/085034/02: Medeplegen van: "een feit bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door -een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, -een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, -zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, -voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", veroordeeld tot: acht jaren gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, met vrijspraak van hetgeen onder parketnummer 01/085047-01 onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en onder parketnummer 01/085034/02 meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;