Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0340

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303595/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 februari 2001 heeft het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht en omstreken (hierna: appellant) [wederpartij] gelast om uiterlijk 1 april 2001 de lengte van haar woonschip terug te brengen van 16,05 tot 16,00 meter en de breedte van het schip terug te brengen van 4,10 tot 4,00 meter, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 250,00 (€ 113,45) per dag met een maximum van ƒ 25.000,00 (€ 11344,51).


Uitspraak

200303595/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht en omstreken, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2003 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 februari 2001 heeft het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht en omstreken (hierna: appellant) [wederpartij] gelast om uiterlijk 1 april 2001 de lengte van haar woonschip terug te brengen van 16,05 tot 16,00 meter en de breedte van het schip terug te brengen van 4,10 tot 4,00 meter, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 250,00 (€ 113,45) per dag met een maximum van ƒ 25.000,00 (€ 11344,51). Bij besluit van 25 juni 2001 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 28 juli 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. Bij brief van 8 april 2004 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn in kopie aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar appellant vertegenwoordigd door mr. J.M.J. Meijs, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. 2.2. Indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan heeft vernietigd heeft dat bestuursorgaan in beginsel procesbelang bij het instellen van hoger beroep. Van omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden is de Afdeling niet gebleken. Appellant heeft dan ook, anders dan [wederpartij] betoogt, belang bij een beoordeling van het hoger beroep. 2.3. Appellant bestrijdt de weergave door de rechtbank van het verhandelde ter zitting betreffende het beroep op het gelijkheidsbeginsel. In de eerste plaats is, naar hij stelt, de vermelding onjuist dat [wederpartij] ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel ter zitting foto’s en bouwtekeningen van woonschepen heeft getoond. In de tweede plaats heeft naar zijn mening de rechtbank op basis daarvan ten onrechte de conclusie getrokken dat appellant, in gevallen die vrijwel gelijk zijn aan dat van [wederpartij], overschrijdingen van de maximale maten aan woonschepen heeft geaccepteerd. Appellant verzoekt ter vermijding van precedentwerking deze onjuistheden in de aangevallen uitspraak te corrigeren. 2.4. Het betoog van appellant slaagt. Tussen partijen is niet in geschil zodat ook de Afdeling ervan uitgaat dat, anders dan in de aangevallen uitspraak staat vermeld, ter zitting bij de rechtbank niet door [wederpartij] maar door appellant foto’s en bouwtekeningen van woonschepen zijn getoond. Voorts wordt na bestudering van de overgelegde stukken, waaronder bedoelde foto’s en bouwtekeningen, bezien in het licht van de nadere toelichting die partijen ter zitting in hoger beroep desgevraagd hebben gegeven, als volgt overwogen. Anders dan de rechtbank moet worden geconcludeerd dat op grond van deze bescheiden niet aannemelijk is gemaakt dat appellant ten behoeve van woonschepen ontheffingen heeft verleend waarbij overschrijdingen van de toegestane maximale maten door de opbouw over het casco heen, zoals in het geval van het onderhavige woonschip, zijn geaccepteerd. Gelet hierop kan het oordeel van de rechtbank dat door appellant is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen stand houden. 2.5. De slotsom is dat het hoger beroep van appellant gericht tegen het oordeel van de rechtbank inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel gegrond is. Aangezien echter de beslissing van de rechtbank mede op een andere grond berust, tegen die andere grond niet is geappelleerd en bedoelde andere grond op zichzelf de beslissing in primo kan dragen, dient de uitspraak van de rechtbank, zij het met eliminering van de grond van strijd met het gelijkheidsbeginsel, te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bakker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 367.