Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0350

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304252/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 20 september 2002 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's (hierna: het bestuur) het verzoek van appellant om vergoeding van schade wegens oogstderving in 2000, afgewezen.


Uitspraak

200304252/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 mei 2003 in het geding tussen: appellant en het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's. 1. Procesverloop Bij brief van 20 september 2002 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's (hierna: het bestuur) het verzoek van appellant om vergoeding van schade wegens oogstderving in 2000, afgewezen. Bij schrijven van 1 november 2002 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt. Bij schrijven van 12 november 2002 heeft het bestuur opnieuw afwijzend beslist. Bij uitspraak van 20 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 15 augustus 2003 heeft het bestuur van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.G. Stol en P. Hendriks, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, - voorzover thans van belang - dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. 2.2. De Afdeling stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 19 juni 2000, inzake no. 199901533/1 (AB 2000, 339) voorop, dat de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (een zuiver schadebesluit). 2.3. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 mei 1997, no. H01.96.0578/Q01 (AB 1997, 229), heeft overwogen, is de bestuursrechter slechts bevoegd tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. 2.4. Bij brief van 20 september 2002 heeft het bestuur gereageerd op het verzoek van appellant om vergoeding van schade in verband met de in 2000 door wateroverlast verloren gegane venkeloogst. De beweerdelijk geleden schade is, naar appellant stelt, veroorzaakt doordat het bestuur onvoldoende onderzoek naar het waterpeil heeft willen verrichten en voorts niet tijdig en onvoldoende maatregelen heeft getroffen ten behoeve van een adequaat waterpeil op de percelen van appellant. 2.5. Het door appellant gestelde onvoldoende adequaat optreden door het bestuur betreft louter handelingen van feitelijke aard. Van de uitoefening van enige publiekrechtelijke bevoegdheid dan wel het nalaten daarvan, terzake waarvan de bestuursrechter bevoegd zou zijn, is de Afdeling evenmin als de rechtbank gebleken. Derhalve stond geen beroep bij de bestuursrechter open. Echter het schrijven van 12 november 2002, waarbij het bestuur opnieuw afwijzend heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding en dat naar het oordeel van de Afdeling moet worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, is als zodanig wel een besluit, dat voor beroep vatbaar is. Het beroep tegen die beslissing op bezwaar was derhalve wel ontvankelijk, hetgeen de rechtbank heeft miskend. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar. 2.7. Het bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 20 mei 2003, AWB 03/6 BESLU STRA; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's van 12 november 2002, MdG 08061/08321; V. verklaart appellant in zijn bezwaarschrift van 1 november 2002 tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk; VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; VII. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte kosten tot een bedrag van in totaal € 106,24; het bedrag dient door het waterschap Hunze en Aa's te worden betaald aan appellant; VIII. gelast dat het waterschap Hunze en Aa's aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 274,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 66-384.