Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0366

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308689/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder meegedeeld dat de openbare basisschool "Bello" te Alkmaar op 1 augustus 2003 dient te worden opgeheven.


Uitspraak

200308689/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de raad van de gemeente Alkmaar, appellant, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder meegedeeld dat de openbare basisschool "Bello" te Alkmaar op 1 augustus 2003 dient te worden opgeheven. Bij besluit, verzonden op 17 november 2003, heeft verweerder het hiertegen door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) op 19 augustus 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2004. Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door S.H. Binnendijk, wethouder van de gemeente Alkmaar, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Y. van Hattum, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voorzover hier van belang, is het bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen voor wat betreft een openbare school het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen. Ingevolge artikel 160, tweede lid, van de WPO - voorzover hier van belang - deelt het bevoegd gezag, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, dit voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor de opheffing schriftelijk mede aan de Minister. Ingevolge artikel 160, derde lid, van de WPO, voorzover hier van belang, maakt de Minister vóór 1 mei aan het bevoegd gezag van de desbetreffende school bekend, dat met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare basisschool dient te worden opgeheven. Bij besluit van 26 april 2001 heeft de raad van de gemeente Alkmaar het bestuur en beheer van de openbare scholen opgedragen aan de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Alkmaar (hierna: de Bestuurscommissie) met inachtneming van de in de Verordening Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Alkmaar (hierna: de verordening) opgenomen regels. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de verordening - voorzover hier van belang - is aan de Bestuurscommissie opgedragen het bestuur en beheer van de openbare basisscholen in Alkmaar. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van de verordening - voorzover hier van belang - komt aan de Bestuurscommissie toe de uitoefening van alle bevoegdheden en taken die bij of krachtens de wet aan het bevoegd gezag van de openbare basisscholen zijn toegekend met uitzondering van de bevoegdheid tot opheffing of verandering van grondslag van de onder haar bevoegd gezag ressorterende scholen. Ingevolge artikel 16 van de verordening beslist de raad in gevallen, waarin deze verordening niet voorziet. 2.2. Bij besluit van 17 november 2003 heeft verweerder het bezwaarschrift van het college van 19 augustus 2003 niet-ontvankelijk verklaard, op de gronden genoemd in het advies van de voorzitter van de Commissie voor de Bezwaarschriften (hierna: de voorzitter) van 22 oktober 2003. In dit advies heeft de voorzitter, voorzover hier van belang, overwogen dat ervan wordt uitgegaan dat het bezwaarschrift door het college namens appellant is ingediend, dat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat appellant niet op de hoogte was van het besluit van 28 april 2003 en dat zelfs in het geval dat appellant niet tijdig op de hoogte was van genoemd besluit, hij niet zo snel als redelijkerwijs mogelijk was hiertegen bezwaar heeft gemaakt, zodat een beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) faalt. 2.3. Appellant heeft in beroep aangevoerd - voorzover hier van belang - dat verweerder alle besluiten die op enigerlei wijze verband houden met het opheffen van een openbare school en derhalve ook het besluit van 28 april 2003 had moeten richten aan de gemeenteraad en niet aan de Bestuurscommissie, omdat op grond van zowel de verordening als de WPO, de besluitvorming met betrekking tot het opheffen van een openbare school aan de gemeenteraad is voorbehouden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is appellant naar zijn mening ten onrechte in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 2.4. Het bestuur en beheer van de openbare basisscholen is volgens de verordening opgedragen aan de Bestuurscommissie. Ter zitting is niet bestreden dat in het BRIN-register van verweerder de Bestuurscommissie is opgenomen als het bevoegd gezag van onder meer de openbare basisschool "Bello". Alle correspondentie inzake de bekostiging van een school wordt op grond van het Bekostigingsbesluit WPO, dat is gebaseerd op artikel 69, tweede lid, van de WPO, door verweerder gezonden aan het in het BRIN-register opgenomen bevoegd gezag. De besluitvorming tot opheffing van een openbare basisschool blijft weliswaar voorbehouden aan appellant, maar de bekostiging van de school wordt verstrekt aan het bevoegd gezag. Op grond van artikel 153 WPO wordt de bekostiging beëindigd en dient een openbare school te worden opgeheven indien - voorzover hier relevant - het aantal leerlingen minder heeft bedragen dan de opheffingsnorm. De Afdeling is van oordeel dat gelet op het bovenstaande verweerder op juiste gronden de Bestuurscommissie heeft aangemerkt als het bevoegd gezag met betrekking tot de beëindiging van de bekostiging als bedoeld in Afdeling 9 van de WPO. De Afdeling merkt daarbij op dat de Bestuurscommissie hiernaar ook heeft gehandeld door als bevoegd gezag bij brief van 13 december 2002 op grond van artikel 160, tweede lid, van de WPO, aan verweerder mee te delen dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de WPO. Het primaire besluit van 28 april 2003 is dan ook terecht door verweerder aan de Bestuurscommissie gezonden, terwijl er geen wettelijke verplichting bestaat een dergelijk besluit tevens aan appellant te sturen. 2.5. Omdat het uiteindelijke besluit tot opheffing van een openbare basisschool in zijn gemeente bij uitsluiting door appellant genomen kan worden, moet worden geoordeeld dat hij daardoor belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid, van de Awb. 2.6. Appellant wordt geacht van de situatie rond de mogelijke opheffing van één of meerdere basisscholen in zijn gemeente op de hoogte te zijn. Ter zitting is niet bestreden dat appellant ermee bekend was dat er tenminste twee achtereenvolgende jaren niet werd voldaan aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan het leerlingenaantal op onder meer de openbare basisschool "Bello". Op grond van artikel 160, derde lid, van de WPO, maakt verweerder vóór 1 mei bekend of een openbare basisschool dient te worden opgeheven. Appellant kon dus weten, en had daarmee ook rekening moeten houden, dat verweerder vóór 1 mei 2003 een besluit als hier bedoeld zou nemen. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat er zich geen omstandigheden hebben voorgedaan waardoor appellant niet binnen de bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft kunnen maken tegen genoemd besluit van 28 april 2003, is de termijnoverschrijding, zoals ook verweerder in de beslissing op bezwaar heeft overwogen, niet verschoonbaar. Verweerder heeft het bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 27-420.