
Jurisprudentie
AP0374
Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304615/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304615/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) de aanvraag van appellante om toekenning van subsidie in het kader van de MKB-regeling Flevoland 2000 (hierna: de MKB-regeling) afgewezen.
Uitspraak
200304615/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 juni 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) de aanvraag van appellante om toekenning van subsidie in het kader van de MKB-regeling Flevoland 2000 (hierna: de MKB-regeling) afgewezen.
Bij ongedateerd besluit, door appellante ontvangen op 18 september 2002, heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2003. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 23 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, [directeur], en [adviseur], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.H. Brinke-Schulte en O.L.F. Gähler, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6 van de MKB-regeling kan GS een bijdrage verlenen aan de MKB-ondernemer die een vestigings-, uitbreidings-, of herstructureringsproject uitvoert in de gemeente Almere, Dronten, Noordoostpolder of Zeewolde en dat van bijzonder strategisch belang is voor de economische ontwikkeling van de provincie.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van de MKB-regeling wordt in deze verordening onder groep verstaan, een combinatie van enerzijds een natuurlijk persoon of rechtspersoon die direct of indirect de helft of meer van het geplaatste kapitaal verschaft aan, volledig aansprakelijk vennoot is van of overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen en anderzijds laatstbedoelde rechtspersonen en vennootschappen;
Ingevolge genoemd artikel onder d wordt onder een vestigingsproject verstaan, een project inhoudende het stichten van een stuwende onderneming, een hoofdkantoor, een stuwend toeristische onderneming of een laboratorium of het verplaatsen daarvan van buiten de provincie naar een in artikel 6 genoemde gemeente en dat van bijzonder strategisch belang is voor de economische ontwikkeling van de gemeente;
Ingevolge genoemd artikel onder e wordt onder een uitbreidingsproject verstaan:
- een project dat omvat de uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen of de capaciteit van een stuwende onderneming, een stuwend toeristische onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium dat is gevestigd in een in artikel 6 genoemde gemeente en dat van bijzonder strategisch belang is voor de economische ontwikkeling van de gemeente;
- een project dat omvat de verplaatsing van een stuwende onderneming, een stuwend toeristische onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium dat is gevestigd in de provincie, naar een in artikel 6 genoemde gemeente en dat gepaard gaat met uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen of de capaciteit;
Ingevolge genoemd artikel en onder g wordt onder een stuwende onderneming verstaan, een onderneming die naar zijn aard niet aan enige plaats van vestiging is gebonden, die de economische ontwikkeling van de provincie stimuleert en waarvan minimaal 50% van de omzet ter zake van de afzet van diensten buiten de provincie wordt gerealiseerd.
Ingevolge artikel 5 van de MKB-regeling is er een Adviescommissie bestaande uit vertegenwoordigers van de provincie en de in artikel 6 genoemde gemeenten met als taak het adviseren aan GS over het verstrekken van bijdrages in het kader van deze regeling. Het advies van de Adviescommissie heeft een zwaarwegend karakter voor de door GS te nemen besluiten. De Adviescommissie wordt voorgezeten door een voorzitter die onafhankelijk is van de provincie en de gemeenten.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 maart 2002 heeft het college de aanvraag van appellante om toekenning van een bijdrage in het kader van de MKB-regeling afgewezen. Deze aanvraag is door een adviescommissie als bedoeld in artikel 5 van de MKB-regeling beoordeeld onder meer aan de hand van het zogenoemde Instellingsbesluit Adviescommissie MKB-regeling Flevoland 2000 (hierna: het instellingsbesluit).
Blijkens het instellingsbesluit worden aanvragen in het kader van de MKB-regeling getoetst aan het bijzonder strategisch belang van de gemeente waarin het desbetreffende project waarom subsidie is verzocht, wordt uitgevoerd. Voor de toetsing van de aanvraag van appellante aan dit criterium geldt derhalve het bijzonder strategisch belang van de gemeente Noordoostpolder.
2.2.1. Tot het bijzonder strategisch belang van de gemeente Noordoostpolder horen alleen vestigingsprojecten, derhalve geen uitbreidingsprojecten of herstructureringsprojecten. Voorts stelt de gemeente als kwaliteitseis aan de aanvrager dat hij minimaal 15 permanente arbeidsplaatsen realiseert.
2.3. De gevraagde subsidie is, blijkens de beslissing op bezwaar, geweigerd omdat het project van appellante niet is aan te merken als een vestigingsproject in de zin van de MKB-regeling. Volgens het college betreft het hier de verplaatsing van de reeds bestaande partycatering service vanuit Urk naar Emmeloord en derhalve niet een verplaatsing van een bedrijf van buiten de provincie naar één van de in artikel 6 van de MKB-regeling genoemde gemeenten. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat appellante deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de MKB-regeling nu appellante, gelet op de aandeel- verhoudingen, voor 51% in eigendom toebehoort aan [Culinaire Specialiteiten B.V], welk bedrijf weer voor 100% eigendom is van [Holding B.V.] en dat om die reden, en overeenkomstig de aanvraag, veeleer sprake is van een uitbreidingsproject als bedoeld in artikel 1, onder e, tweede gedachtestreepje, van de MKB-regeling.
2.4. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven en voorzover hier van belang - overwogen dat het college de bevoegdheid heeft om in overleg met de gemeente Noordoostpolder te bepalen dat, voorzover het die gemeente betreft, uitsluitend een bijdrage kan worden verleend aan vestigingsprojecten van ondernemingen.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college, gelet op artikel 1, aanhef en onder a, van de MKB-regeling en in aanmerking genomen de aandeelverhoudingen tussen de ondernemingen [Culinaire Specialiteiten B.V.] en [Holding B.V]. ten opzichte van appellante, niet ten onrechte appellante heeft aangemerkt als een onderdeel van een groep en om die reden de bijdrage heeft mogen weigeren. Nu beide hierbovengenoemde ondernemingen Urk als vestigingsplaats hebben, voldoet appellante al hierom niet aan de vereisten van het begrip vestigingsproject in de zin van de MKB-regeling, aldus de rechtbank, en is zij op die grond met het college van oordeel dat het project van appellante moet worden aangemerkt als een uitbreidingsproject hetgeen door appellante bij de aanvraag ook is aangegeven.
2.5. Appellante betwist het oordeel van de rechtbank dat het project niet als vestigingsproject in de zin van artikel 1, onder d, van de MKB-regeling moet worden aangemerkt nu appellante onderdeel uitmaakt van een groep. Appellante stelt zich op het standpunt dat, hoewel sprake is van een groep in de zin van de MKB-regeling, dit geenszins betekent dat geen sprake zou kunnen zijn van een vestigingsproject in de zin van die regeling. Het betreft hier immers de realisatie van een uiterst moderne industriële grootkeuken met als doel vanuit Emmeloord landelijk cateringactiviteiten te ontplooien. Deze onderneming is derhalve naar haar aard niet aan enige plaats van vestiging gebonden, doch nu voor de vestigingsplaats Emmeloord is gekozen, is zij wel als van bijzonder strategisch belang voor de economische ontwikkeling van de gemeente Noordoostpolder aan te merken.
2.6. Het betoog treft doel. Blijkens de definitie zoals die is gegeven in artikel 1, aanhef en onder d, van de MKB-regeling, moet, voorzover het de onderneming zelf betreft, onder een vestigingsproject worden verstaan ófwel het stichten van een stuwende onderneming, een hoofdkantoor, een stuwende toeristische onderneming of een laboratorium ófwel het verplaatsen van een dergelijke onderneming van buiten de provincie naar een in artikel 6 van de MKB-regeling genoemde gemeente. Het groepscriterium als bedoeld onder a van artikel 1, dat door het college als een wezenlijk element wordt aangemerkt om te komen tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van een vestigingsproject, vormt daar echter geen onderdeel van. De rechtbank heeft dit miskend.
Gelet hierop en op het feit dat van het verplaatsen van een onderneming van buiten de provincie geen sprake is, heeft de rechtbank miskend dat het college ongemotiveerd heeft gelaten waarom het project van appellante niet kan worden aangemerkt als het stichten van een stuwende onderneming als bedoeld in artikel 1, onder d en g, van de MKB-regeling en de toelichting daarop. Het college heeft daarentegen het project veeleer als een uitbreidingsproject aangemerkt doch heeft evenmin onderbouwd dat in die zin sprake zou zijn van een reeds bestaande onderneming met een stuwend karakter als bedoeld onder g, van die regeling die in dit geval wordt verplaatst van Urk naar Emmeloord.
2.7. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de samenstelling van de adviescommissie zoals die is opgenomen in het instellingsbesluit niet in overeenstemming is met de samenstelling zoals die wordt voorgeschreven op grond van de MKB-regeling. Op grond van die regeling dient naast de vertegenwoordigers van de vier genoemde gemeenten eveneens een vertegenwoordiger van de provincie zitting te hebben in de adviescommissie. Het instellingsbesluit is hiermee in strijd nu bij de voorgeschreven samenstelling op grond van het instellingsbesluit het provinciale lid hierin ontbreekt.
2.7.1. Ook dit betoog slaagt. Zoals blijkt uit artikel 5 van de MKB-regeling en de toelichting daarop, laat het college zich adviseren door een adviescommissie bestaande uit vertegenwoordigers van de provincie, van de gemeenten en van andere belangenorganisaties. De voorzitter van deze commissie is onafhankelijk van de provincie en de gemeenten. De samenstelling, de taak en de werkwijze van de adviescommissie wordt nader geregeld in een door het college vast te stellen instellingsbesluit. Dit instellingsbesluit dient derhalve in overeenstemming te zijn met de MKB-regeling. Dit betekent dat wat de samenstelling van de commissie betreft in artikel 1 van het instellingsbesluit ten onrechte geen vertegenwoordiger van de provincie is voorgeschreven. Ambtelijke bijstand door een medewerker van de afdeling Programma Management Europa als secretaris, als bedoeld in artikel 2 van het instellingsbesluit, aangewezen door gedeputeerde staten, is te dien aanzien niet voldoende.
2.8. Appellante heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de adviescommissie de aanvraag van appellante uitsluitend heeft getoetst aan het bijzonder strategisch belang van de gemeente Noordoostpolder en daarbij in het geheel voorbij is gegaan aan het provinciale belang. Gelet op de bewoordingen van artikel 6 van de MKB-regeling en op de toelichting bij artikel 5 ten aanzien van de taak van de adviescommissie, staat het bijzonder strategisch belang van de provincie voorop. De adviescommissie had om die reden een oordeel moeten geven over het bijzonder strategisch belang van het project van appellante voor de economische ontwikkeling van de provincie en niet slechts van de gemeente Noordoostpolder.
2.9. Het hoger beroep is mitsdien gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van het college vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in beroep is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 juni 2003, Awb 02/1153;
III. vernietigt het ongedateerde besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland, BACO/02.091007/A;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Flevoland te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de provincie Flevoland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 566,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter,
en mr. F.P. Zwart en mr. H. Troostwijk, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
18-384.